H2 der die das

1 / 35
volgende
Slide 1: Video
DuitsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Video

Am Ende dieser Unterrichtstunde
- kan ik het geslacht van een heleboel Duitse zelfstandig naamwoorden bepalen
- weet ik welke regels er gebruikt worden bij het maken van meervoud. 

Slide 2 - Tekstslide

Was wisst ihr noch? 

Slide 3 - Tekstslide

"die" ist ...
(zwei richtige Antworten).
A
weiblich (vrouwelijk)
B
männlich (mannelijk)
C
neutral (onzijdig)
D
plural (meervoud)

Slide 4 - Quizvraag

"der" benutzt man wenn das Wort ... ist.
A
weiblich
B
männlich
C
neutral
D
plural

Slide 5 - Quizvraag

"das" verwendet man wenn ein Wort ... ist.
A
weiblich
B
männlich
C
neutral
D
plural

Slide 6 - Quizvraag

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

DER
DIE
DAS

Slide 9 - Sleepvraag

Vrouwelijk - die

- mensen of dieren van het vrouwelijk geslacht
bijv. die Mutter, die Schwester, die Kuh = de koe, die Wölfin = de wolvin

- woorden, die eindigen op:


-e 
-schaft
-heit
-ung
-keit
-ität
die Sonne = de zon
die Eigenschaft = de eigenschap
die Gelegenheit = de gelegenheid
die Vorstellung = de voorstelling
die Richtigkeit = de juistheid
die Identität = de identiteit

Slide 10 - Tekstslide

Zoek of bedenk een woord in de woordenlijst van Kapitel 1, 2 of 3 dat eindigt op -e, -ung, -heit, -keit of -schaft en dus vrouwelijk is?

Slide 11 - Woordweb

Mannelijk - der
- mensen of dieren van het mannelijke geslacht
bijv. der Mann, der Vater, der Opa, der Stier, der Wolf, der Hahn

- de namen van de dagen, maanden, jaargetijden, windrichtingen
bijv. der Sonntag , der Januar, der Sommer, der Norden

Slide 12 - Tekstslide

Welke woorden hebben het lidwoord "der" 
DER
Woche
Cousine
Herbst
Januar
Montag
Fach

Slide 13 - Sleepvraag

Onzijdig - das
- woorden die in het Nederlands met "het" worden geschreven. 
bijv. das Haus, das Hotel, das Buch
- verkleinwoorden zoals "-chen" en "-lein"
bijv. das Mädchen, 

Slide 14 - Tekstslide

Welk lidwoord heeft "Büchlein"
A
der
B
die
C
das

Slide 15 - Quizvraag

Richtig oder Falsch
woorden eindigend op -e hebben altijd "der" als lidwoord
A
richtig
B
falsch

Slide 16 - Quizvraag

moeilijke vraag :-)
Welk woord heeft -e maar heef niet als lidwoord "die" - noteer ook het juiste lidwoord

Slide 17 - Open vraag

DER
DIE
DAS
November
Test
Fach

Slide 18 - Sleepvraag

Welk lidwoord gebruik je altijd bij meervoud?
A
der
B
die
C
das

Slide 19 - Quizvraag

Jetzt machen wir Hausaufgaben
Übung 18 bis 21 (Seiten 78-80)

Slide 20 - Tekstslide

Nog een keer:
welk lidwoord staat altijd voor een meervoudsvorm?

Slide 21 - Open vraag

Meervoud = Plural
eine Blume
drei Blumen

Slide 22 - Tekstslide

De regels
1 Mannelijk (der)
Umlaut + e 
der Ball - die Bälle
2 vrouwelijk (die)
+(e)n
die Straße - die Straßen, 
die Prüfung - die Prüfungen
3 Onzijdig (das)
+e
das Heft - die Hefte
4 Mannelijke en onzijdige woorden die eindigen op -el, -en, -er blijven in het meervoud meestal onveranderd.
-
der Onkel - die Onkel
das Mädchen - die Mädchen
der Lehrer - die Lehrer
5 Veel woorden die eindigen op -a, -i, -o, -y
+s
das Handy - die Handys
die Oma - die Omas

Slide 23 - Tekstslide

Opmerkingen
Het lidwoord van het meervoud is altijd die. 

Een Umlaut (") kan alleen op een ä, ü of ö. Onthoud het ezelsbruggetje: ÄÜTÖ.
Bij au komt de Umlaut op de äu: das Haus, die Häuser


Slide 24 - Tekstslide

Opmerkingen
Bij vrouwelijke en onzijdige woorden treedt net als in het Nederlands een verdubbeling van de n of s op:
de vriendin - de vriendinnen - die Freundin, die Freundinnen
de gebeurtenis, de gebeurtenissen - das Ereignis, die Ereignisse

Als een vrouwelijk woord eindigt op -e, -el, -er, krijgt het meervoud alleen een -n.
die Cousine, die Cousinen
die Schwester, die Schwestern 

Slide 25 - Tekstslide

Jetzt machen wir Hausaufgaben
Hausaufgaben: 
Übung 22 bis 26 (Seiten 81-83)

Slide 26 - Tekstslide

Jetzt - am Ende :
Probeer bij de volgende vragen zelf het meervoud te maken op basis van de regels (pagina 98)

Slide 27 - Tekstslide

Maak het meervoud van: die Klasse

Slide 28 - Open vraag

Maak het meervoud van: die Klassenarbeit

Slide 29 - Open vraag

Maak het meervoud van: die Schule

Slide 30 - Open vraag

Maak het meervoud van: der Bruder

Slide 31 - Open vraag

Ik weet wanneer er voor een woord - uitzonderingen daar gelaten - der, die of das komt?
Ja
Nee
Ongeveer, maar ik weet nog niet alles uit mijn hoofd

Slide 32 - Poll

Ik snap de regels om van een zelfstandig naamwoord meervoud te maken.
Ja
Nee
Ongeveer, maar ik weet nog niet alles uit mijn hoofd

Slide 33 - Poll

Ik geef deze les...

Slide 34 - Poll

                                 TSCHÜSS


Viel Erfolg!

Slide 35 - Tekstslide