ICT woordenschat typen
1 / 23
Lesduur is: 30 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Wat is het meervoud van dit apparaat?
(lidwoord + woord)
(lidwoord + woord)
Slide 6 - Open vraag
Hoe heet dit?
(lidwoord + woord)
(lidwoord + woord)
Slide 7 - Open vraag
Wat is dit?
A
de tv
B
het beeldscherm
C
de beeldscherm
D
de muis
Slide 8 - Quizvraag
Wat is het meervoud van ...?
Twee ...
Twee ...
A
de muissen
B
de miuzen
C
de muizen
D
het muizen
Slide 9 - Quizvraag
Wat is het meervoud van ...?
Twee ...
Twee ...
Slide 10 - Open vraag
Wat is het meervoud van ...?
Vijf ...
Vijf ...
Slide 11 - Open vraag
Welke vinger is dit?
Één ...
Één ...
Slide 12 - Open vraag
Ik ... de tekst met tien vingers.
(typen)
(typen)
Slide 13 - Open vraag
Wat is dit?
(lidwoord + woord)
(lidwoord + woord)
Slide 14 - Open vraag
Wat is het verschil tussen 'shift' en 'caps lock'?
Slide 15 - Open vraag
Dit is een ... waar je
... kunt leren typen.
... kunt leren typen.
A
website - gratis
B
document - gratis
C
gratis - website
D
gratis - document
Slide 16 - Quizvraag
Je naam op het internet is je ..............................naam.
Slide 17 - Open vraag
Je persoonlijke code is:
A
het wachtwoord
B
de wachtwoord
C
het wahctwoord
D
het wachtword
Slide 18 - Quizvraag
Een document of foto op je computer binnenhalen, dat is
A
uploaden
B
downloaden
C
chatten
D
surfen
Slide 19 - Quizvraag
Iets extra dat bij de e-mail zit is een...
Slide 20 - Open vraag
Tim houdt van chatten.
Tim........ elke dag.
Tim........ elke dag.
A
chatt
B
chatts
C
chat
D
chatten
Slide 21 - Quizvraag
Vervoeg het werkwoord knippen juist in deze zin. Jef en Annie ...... (knippen) de woorden uit de tekst.
Slide 22 - Open vraag
Naar boven of beneden gaan met je muis op een pagina. Dat is:
A
klikken
B
surfen
C
chatten
D
scrollen
