Par. 3.1 Democratie en economische crisis

H3 Het interbellum 1918-1939
Democratie en economische crisis
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

H3 Het interbellum 1918-1939
Democratie en economische crisis

Slide 1 - Tekstslide

Interbellum

  • Periode tussen de 2 wereldoorlogen.​





Slide 2 - Tekstslide

Interbellum
  • WO I had voor armoede en verdriet gezorgd in Du. ​
  • Na de oorlog beleef het onrustig.​
  • Keizer was gevlucht.​
  • Communisten probeerden de macht te grijpen.​
  • Hoe moest het land geregeerd worden?

Slide 3 - Tekstslide

Republiek van Weimar
  • Er kwam een nieuwe regering die van Duitsland een parlementaire democratie maakte:
  • de republiek van Weimar.​
  • Uitgeroepen in 1919 in de plaats Weimar, met een democratische grondwet.​


Slide 4 - Tekstslide

Republiek van Weimar
  • Na verkiezingen vormden Socialistische Partij Duitsland (SDP), de katholieken en de liberalen een regering.​
  • Deze nieuwe regering tekende het verdrag van Versailles.​
  • Er was geen keuze.

Slide 5 - Tekstslide

  • De Duitse bevolking voelde zich vernederd door het verdrag van Versailles.​
  • Daarnaast geloofde een groot deel van de bevolking in de dolkstootlegende.​

Slide 6 - Tekstslide

Dolkstootlegende

  • Ze geloofden dat de regering opdracht had gegeven om te stoppen met vechten. ​
  • Er werd ‘een dolk in de rug’ gestoken van de soldaten die door wilden vechten.

Slide 7 - Tekstslide

1923
  • De herstelbetalingen waren funest voor Duitsland.
  • In 1923 Duitsland kon de schulden niet meer betalen. ​​
  • Frankrijk stuurde een leger naar Du en bezetten het Ruhrgebied.​​
  • Fransen namen waardevolle grondstoffen in beslag.


Slide 8 - Tekstslide

Inflatie
  • De arbeiders ging staken.​​
  • De lonen werden door de regering betaald.​​
  • Er werd geld bijgedrukt.​​
  • Gevolg: enorme inflatie.
  • Geld werd minder waard.




Slide 9 - Tekstslide

Inflatie
Glas bier:​
1918: 0,17 Duitse mark​
1922: 60 mark​
1923: 150 miljard mark​
Door de (hyper)inflatie raakten mensen al hun geld kwijt.​

Slide 10 - Tekstslide

Hitler
Hitler probeerde in deze chaos in 1923 de macht te grijpen.​
Dit mislukte.​
Hij kreeg 5 jaar gevangenisstraf.​
Waarvan Hitler uiteindelijk maar 13 maanden vastzat. ​
Tijdens zijn gevangenschap schreef hij het boek Mein Kampf.​

Slide 11 - Tekstslide

Dawesplan
  • VS leenden Du goedkoop geld, hiermee kon de economie worden opgebouwd. ​
  • De herstelbetalingen aan Eng en Fr konden doorgaan.​
  • Eng en Fr hadden dan weer geld om producten in de VS te kopen.


Slide 12 - Tekstslide

Dawesplan
  • Er kwam een einde aan de hoge inflatie.​
  • Tussen 1924 en 1929 verbeterde de Duitse economie.​
  • Het land kon weer herstelbetalingen doen.​
  • En Duitsland hield jaarlijks zelfs wat geld over.






Slide 13 - Tekstslide

Dawesplan
  • 1926 Du mocht lid worden van de Volkenbond.​
  • Veel mensen kregen weer hoop voor de toekomst.

Slide 14 - Tekstslide

Economische crisis vanaf 1929​
  • De crisis begon in de VS.​
  • Het leek goed te gaan, maar de Amerikaanse economie was kwetsbaar.
  • Tijdens WO I hadden boeren geld geleend om dure landbouwmachines te kopen: ​immers veel vraag uit Europa naar landbouwproducten.​
  • Na de oorlog viel die vraag weg: overschotten en prijsdalingen.


Slide 15 - Tekstslide

Economische crisis vanaf 1929​
Daarnaast werd er ook geld geleend door:​
  • consumenten om producten te kopen​
  • aandeelhouders om aandelen in bedrijven te kopen.​

Iedereen was optimistisch over de toekomst.​
Het ging goed tot 1929.​



Slide 16 - Tekstslide

Economische crisis vanaf 1929​
  • Oktober 1929 stortten de aandeelkoersen in (Beurskrach)​.
  • Aandelen worden veel minder waard.​
  • Iedereen bied zijn aandelen te koop aan. 
  • Geleend geld wordt niet terugbetaald.​
  • Banken failliet, mensen zijn spaargeld kwijt. ​
  • Bedrijven failliet.​
  • Grote werkloosheid.​




Slide 17 - Tekstslide

Economische crisis vanaf 1929​
  • Alle landen die met de VS handelden krijgen te maken met deze crisis. ​
  • Voor Duitsland een grote tegenslag.​
  • Amerikaanse leningen stopten direct.


Slide 18 - Tekstslide

Het interbellum was van:
A
1914-1939
B
1927-1939
C
1919-19139
D
1918-1939

Slide 19 - Quizvraag

De periode van 1918-1939 wordt ook wel het 'interbellum'. Wat betekent interbellum?
A
Na de oorlog
B
Tussen de oorlogen
C
Oorlogsvrij
D
Voor de oorlog

Slide 20 - Quizvraag

De Dolkstootlegende houdt in dat:
A
De soldaten verraden zijn door de regering.
B
De soldaten verraden zijn door de generaals.

Slide 21 - Quizvraag

Wie kreeg er in de Dolkstootlegende de schuld van de overgave van Duitsland in WOI?
A
De nationaalsocialisten
B
De Joden
C
De Weimarregering
D
De Duitse keizer

Slide 22 - Quizvraag

Wat is inflatie?
A
Regering drukt teveel geld bij
B
Geld wordt minder waard
C
Koopkracht stijgt
D
Mensen raken werkloos

Slide 23 - Quizvraag

Welke opmerking over inflatie klopt?
A
Er is een economische crisis omdat er te weinig geld is
B
Er is een economische crisis omdat geld niets meer waard is
C
Er is een economische crisis omdat er teveel geld geleend wordt
D
Er is niet genoeg papier om geld te drukken

Slide 24 - Quizvraag

De inflatie in de Republiek van Weimar was een gevolg van:
A
De bierkellerputsch van Hitler
B
De beurskrach
C
Het bijdrukken van geld om de herstelbetalingen te kunnen betalen
D
de dolkstootlegende

Slide 25 - Quizvraag

Wat houdt het Dawesplan in?
A
Duitsland krijgt lening van VS voor o.a. herstelbetalingen
B
Duitsland begint weer met het betalen van herstelbetalingen
C
Frankrijk en Engeland verlagen de herstelbetalingen
D
Frankrijk en Engeland geven Duitsland uitstel van de herstelbetalingen

Slide 26 - Quizvraag

Door het Dawesplan
A
Werd de westgrens van Duitsland definitief erkend
B
Kwamen er leningen uit de VS beschikbaar
C
beloofden de Europese landen geen aanvalsoorlog te starten.
D
raakte de economie van Duitsland in een diepe crisis

Slide 27 - Quizvraag

Het Dawesplan
A
maakte Amerikaanse leningen mogelijk
B
beëindigde de bezetting van het Ruhrgebied
C
leidde tot herstel van de economie in Dld
D
leidde tot politieke stabiliteit in Dld

Slide 28 - Quizvraag

Wanneer was de beurskrach
A
1929
B
1925
C
1933
D
1919

Slide 29 - Quizvraag

Wat is geen oorzaak van de Beurskrach?
A
Duitsland heeft te grote schulden
B
Amerikanen lenen te veel
C
Amerikanen verkopen massaal hun aandelen
D
Amerikanen kochten massaal aandelen

Slide 30 - Quizvraag

Wat is een van de oorzaken van de Beurskrach?
A
Duitsland heeft te grote schulden
B
Amerikanen lenen te veel
C
Amerikanen verkopen massaal hun aandelen
D
Amerikanen kochten massaal aandelen

Slide 31 - Quizvraag

Examentip
Je moet een bron bekijken. De bron is een afbeelding Hoe pak je dat aan?
1. Kijk nog NIET naar de vraag over het plaatje.
2. Lees eerst het bijschrift/ toelichting/ onderschrift/ titel. Staan er jaartallen? (Het bij- of onderschrift vertelt soms meer van de bron, dan de bron zelf).
3. Wat is er allemaal op het plaatje te zien?
4. Wat is het doel van de maker? Wat wil hij/zij je vertellen?
5. Lees de vraag over het plaatje.
6. Begin je antwoord met het opschrijven (herhalen) van de vraag.
7. Schrijf dus altijd in je antwoord: in de bron zie ik… (geen een voorbeeld uit de bron).

Slide 32 - Tekstslide

Examentip
Herhaal de vraag in je antwoord.
Vraag: Geef 4 oorzaken voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog.
Antwoord: 4 oorzaken voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog zijn …

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide


Slide 36 - Open vraag

Slide 37 - Tekstslide