1e en 4e naamval

der-groep en ein-groep 1e en 4e naamval
+ Wörter Schritt 42
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 35 min

Onderdelen in deze les

der-groep en ein-groep 1e en 4e naamval
+ Wörter Schritt 42

Slide 1 - Tekstslide

Vul in ein, eine of einen.
______ Tee (m) macht dich im Winter wieder warm.
A
Eine
B
Ein-
C
Einen

Slide 2 - Quizvraag


1e naamval = .......
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp

Slide 3 - Quizvraag


4e naamval = ...........

A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp

Slide 4 - Quizvraag

Bij de der en de ein- groep is de uitgang van de 1e en de 4e naamval anders, bij welke is dat het geval?
A
mannelijke woorden
B
onzijdige woorden
C
vrouwelijke woorden
D
meervoudige woorden

Slide 5 - Quizvraag

De bezittelijke voornaamwoorden (mein, dein, sein, enz.) horen bij de ...
A
der-Gruppe
B
ein-Gruppe

Slide 6 - Quizvraag

de brug = die Bitte
A
Richtig
B
Falsch

Slide 7 - Quizvraag

Bij welke groep hoort de vertaling van het woord "geen"?
A
der-Gruppe
B
ein-Gruppe

Slide 8 - Quizvraag

het blaadje = der Streik
A
Richtig
B
Falsch

Slide 9 - Quizvraag

de vrachtwagen = der LKW
A
Richtig
B
Falsch

Slide 10 - Quizvraag

de aankomst = der Ankunft
A
Richtig
B
Falsch

Slide 11 - Quizvraag

het verzoek = die Brücke
A
Richtig
B
Falsch

Slide 12 - Quizvraag

Vul der, die, das of den in.
_____ Apfel (m) ist sehr lecker.
A
Die
B
Der
C
Den
D
Das

Slide 13 - Quizvraag

Vul der, die, das of den in.
..... Käse (m) schmeckt mir heute so gut.
A
Der
B
Die
C
Den
D
Das

Slide 14 - Quizvraag

Vul der, die, das of den in.
Ich nehme ...... Hamburger. (m)
A
der
B
die
C
den
D
das

Slide 15 - Quizvraag

Vul der, die, das of den in.
Ich möchte gern ......... Fruchteis.
A
der
B
die
C
den
D
das

Slide 16 - Quizvraag

Vul der, die, das of den in.
Am liebsten esse ___________ Schokolade (v) mit Nüssen.
A
der
B
die
C
den
D
das

Slide 17 - Quizvraag

Vul in ein, eine of einen.
Möchtest du ___________ Apfelsaft (m) trinken?
A
eine
B
ein-
C
einen

Slide 18 - Quizvraag

Vul in ein, eine of einen.
Wir nehmen _____ Cola. (v)
A
eine
B
ein-
C
einen

Slide 19 - Quizvraag

vergelijken = verreisen
A
Richtig
B
Falsch

Slide 20 - Quizvraag