KWT hv2 18 februari

KWT vrijdag 18 februari
- Herhaling grammatica, de basis
- Extra uitleg 3 werkwoordsvormen
- Extra uitleg NG
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

KWT vrijdag 18 februari
- Herhaling grammatica, de basis
- Extra uitleg 3 werkwoordsvormen
- Extra uitleg NG

Slide 1 - Tekstslide

Grammatica (herhaling)
PV --> tijd/getalproef
WG --> alle werkwoorden van de zin (wat zijn de handelingen)
O --> wie/wat + wg (wie voert de handeling uit)
LV --> wie of wat  + wg + o (wie/wat is nodig om de handeling uit te voeren)
MV --> aan/voor wie of wat + wg + o (wie/wat ontvangt?) 
BWB --> alles wat overblijft 

Slide 2 - Tekstslide

Hij ging gisteren met me mee naar de winkel om lekker te shoppen. Naar de winkel =
A
Persoonsvorm / WG
B
Onderwerp
C
Lijdend Voorwerp
D
Bijw. bepaling

Slide 3 - Quizvraag

Hij zingt een liedje van Maan tijdens de les wiskunde. Een liedje van Maan =
A
Persoonsvorm / WG
B
Onderwerp
C
Lijdend Voorwerp
D
Bijw. bepaling

Slide 4 - Quizvraag

Het nieuwe horloge van Guess draagt zij met veel trots. Het nieuwe horloge van Guess =
A
Persoonsvorm / WG
B
Onderwerp
C
Lijdend Voorwerp
D
Bijw. bepaling

Slide 5 - Quizvraag

De docent Nederlands komt niet op school vandaag. Vandaag =
A
Persoonsvorm / WG
B
Onderwerp
C
Lijdend Voorwerp
D
Bijw. bepaling

Slide 6 - Quizvraag

Ik eet een lekker ijsje tijdens de zomervakantie in Portugal. Een lekker ijsje =
A
Meewerkend voorwerp
B
Onderwerp
C
Lijdend Voorwerp
D
Bijw. bepaling

Slide 7 - Quizvraag

Hij doet de hartelijke groeten aan zijn oma vandaag. De hartelijke groeten =
A
Meewerkend voorwerp
B
Onderwerp
C
Lijdend Voorwerp
D
Bijw. bepaling

Slide 8 - Quizvraag

Voor jou doe ik alles, dat weet je toch wel zeg! Ik =
A
Meewerkend voorwerp
B
Onderwerp
C
Lijdend Voorwerp
D
Bijw. bepaling

Slide 9 - Quizvraag

Jou gun ik heus wel eens een leuke vakantie hoor! Een leuke vakantie =
A
Persoonsvorm / WG
B
Onderwerp
C
Lijdend Voorwerp
D
Meewerkend voorwerp

Slide 10 - Quizvraag

De trainer schrijft een kaart voor alle spelers van het elftal. Voor alle spelers van het elftal =
A
Meewerkend voorwerp
B
Onderwerp
C
Lijdend Voorwerp
D
Bijw. bepaling

Slide 11 - Quizvraag

Jij moet even normaal doen tijdens de gymles anders word je eruit gestuurd. Tijdens de gymles =
A
Meewerkend voorwerp
B
Onderwerp
C
Lijdend Voorwerp
D
Bijw. bepaling

Slide 12 - Quizvraag

3 werkwoorden
1. Zelfstandig werkwoord --> het onderwerp DOET iets 
2. Koppelwerkwoord --> het onderwerp IS iets. Er zijn 9 koppelwerkwoorden.
3. Hulpwerkwoord --> zijn nodig om het gezegde kloppend te maken

Slide 13 - Tekstslide

Wat zijn de negen koppelwerkwoorden?

Slide 14 - Open vraag

De leerlingen hebben een toets Nederlands gemaakt.
Gemaakt =
A
Zelfstandig werkwoord
B
Koppelwerkwoord
C
Hulpwerkwoord

Slide 15 - Quizvraag

De leerlingen hebben een toets Nederlands gemaakt.
Hebben =
A
Zelfstandig werkwoord
B
Koppelwerkwoord
C
Hulpwerkwoord

Slide 16 - Quizvraag

Die docent Frans is heel streng.
Is =
A
Zelfstandig werkwoord
B
Koppelwerkwoord
C
Hulpwerkwoord

Slide 17 - Quizvraag

Ik ben mijn huiswerk vergeten te maken.
Ben =
A
Zelfstandig werkwoord
B
Koppelwerkwoord
C
Hulpwerkwoord

Slide 18 - Quizvraag

Ik ben mijn huiswerk vergeten te maken.
te maken =
A
Zelfstandig werkwoord
B
Koppelwerkwoord
C
Hulpwerkwoord

Slide 19 - Quizvraag

Mijn broertje wil de beste zijn in FIFA.
Wil =
A
Zelfstandig werkwoord
B
Koppelwerkwoord
C
Hulpwerkwoord

Slide 20 - Quizvraag

Mijn broertje wil de beste zijn.
Zijn =
A
Zelfstandig werkwoord
B
Koppelwerkwoord
C
Hulpwerkwoord

Slide 21 - Quizvraag

Een werkwoordelijk gezegde: 
In een zin waarin het onderwerp iets DOET.
Bestaat uit alleen werkwoorden.
Een naamwoordelijk gezegde:
In een zin waarin het onderwerp iets IS.
Bestaat uit werkwoordelijk deel en een naamwoordelijk deel.


Slide 22 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde: werkwoordelijk deel


Alle werkwoorden van de zin (1 werkwoord is een koppelwerkwoord)

Slide 23 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde: naamwoordelijk deel

Het nw. deel bevat altijd een zelfstandig of een bijvoeglijk naamwoord dat een kenmerk of eigenschap van het onderwerp geeft.

Slide 24 - Tekstslide

De voetbalclub is gisteren kampioen geworden
I

Is geworden = werkwoordelijk deel
Kampioen = naamwoordelijk deel

NG = is kampioen geworden 

Slide 25 - Tekstslide

Nederlands is een leuk vak volgens mijn klasgenoten.
NG =

Slide 26 - Open vraag

Mijn vader wil altijd de beste in spelletjes zijn.
NG =

Slide 27 - Open vraag

Ontleden maar!
De school heeft de uitnodigingen gisteren verstuurd aan alle ouders.


Slide 28 - Open vraag

Ontleden maar!
Janita’s haar is door de verf paars geworden!

Slide 29 - Open vraag

Slide 30 - Link