NK1hv-Kapitel 7-3

Herzlich Willkommen!
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Herzlich Willkommen!

Slide 1 - Tekstslide

Rückblick
Bevor wir mit der GRAMMATIK beginnen

zuerst mal eine kurze Aufwärmung

über die Lernarbeiten für heute.

Slide 2 - Tekstslide

Das ist schon 150 Jahre her.

Wat betekent: "her"
A
oud
B
geleden

Slide 3 - Quizvraag

Die Mühle war noch nicht fertig.

Wat betekent: "fertig"
A
klaar
B
afgebroken

Slide 4 - Quizvraag

Die Zimmer sind ziemlich klein.

Wat betekent: "ziemlich"
A
niet zo
B
tamelijk

Slide 5 - Quizvraag

Claudia hat keine Nachbarn.

Wat betekent: "Nachbarn"
A
buren
B
familie

Slide 6 - Quizvraag

Er hat die Mühle noch nie gesehen.

Wat betekent: "nie"
A
niet
B
nooit

Slide 7 - Quizvraag

Möbel
Räume
Farben
Wo?
gelb
unten
der Schreibtisch
schwarz
die Garage
das Badezimmer
oben
zu Hause
der Stuhl
das Schlafzimmer
das Wohnzimmer
weiß
der Tisch
der Schrank
rot

Slide 8 - Sleepvraag

Hausaufgabenkontrolle!
Zeig mal, daß du Seite 31/Aufgabe 3 gemacht hast, sei es im Buch oder digital.

Im nächsten Dia stehen die Antworten.



Slide 9 - Tekstslide

Seite 31/Aufgabe 3
Ja, er zijn meer dan 15.000 kastelen en burchten en veel daarvan zijn nog in familiebezit en worden bewoond.
Walt Disney heeft het silhouet ervan gebruikt voor zijn logo en het is het voorbeeld voor het sprookjeskasteel van Assepoester en Doornroosje in de tekenfilms.
3
Op de volgende dia zie je enkele kastelen in Duitsland

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Schloss Neuschwanstein

Slide 12 - Tekstslide

Und jetzt: GRAMMATIK!
Vandaag gaan we het hebben over NAAMVALLEN.

Eerst even een korte uitleg over het verschijnsel NAAMVAL.



Slide 13 - Tekstslide

Weetje
Ook het Nederlands heeft nog enkele NAAMVALLEN over.

Voorbeelden:
*De avond begint voor de meeste mensen na 18:00 uur.
*We trainen altijd 's avonds bij mijn voetbalclub.

*Ik maak graag legpuzzels.
*Wil je mij daarbij helpen?

*Willem-Alexander woont in Nederland.
*Hij is de koning der Nederlanden.







Slide 14 - Tekstslide

Weetje
Het Duits heeft nog veel meer NAAMVALLEN.
Het woord NAAMVAL betekent eigenlijk gewoon WOORDVORM (Hoe ziet het woord eruit).

Soms is het verschil tussen de ene en de andere NAAMVAL heel groot, soms heel klein.









Slide 15 - Tekstslide

Weetje
NAAMVALLEN gaan altijd over (VOOR-)NAAMWOORDEN (en lidwoorden):
     -zelfstandige naamwoorden (Mann - Schule - Kinder - enz.)
     -bijvoeglijke naamwoorden (klein - dick - langweilig - enz.)
     -persoonlijke voornaamwoorden (ich - mich - du - dich - enz.)
     -bezittelijke voornaamwoorden (mein - deine - unsere - enz.)
     -vragende voornaamwoorden (wer - welcher - enz.)
     -aanwijzende voornaamwoorden (dieser - diese - jede - enz.)
     -lidwoorden (der - die - das - den - ein - eine - enz.)

Slide 16 - Tekstslide

Weetje
NAAMVALLEN hebben te maken met ZINSDELEN:
     -onderwerp van de zin (1e naamval)
     -meewerkend voorwerp (3e naamval)
     -lijdend voorwerp (4e naamval)

NAAMVALLEN hebben ook te maken met VOORZETSELS:
     -bijvoorbeeld: für wordt gevolgd door 4e naamval -> für den Mann
     -bijvoorbeeld: mit wordt gevolgd door 3e naamval -> mit dem Mann

Slide 17 - Tekstslide

GRAMMATIK!
De “naamval” wordt bepaald door functie/betekenis in de zin.

De avond duurt lang. / ’s Avonds heb ik training.
Hij is mijn beste vriend. / Ik ken hem al lang.

Slide 18 - Tekstslide

GRAMMATIK!
Om de Duitse naamvallen te kunnen gebruiken moet je
  
*de zin kunnen ontleden (onderwerp - lijdend voorwerp – meewerkend voorwerp)
*de voorzetsels kennen

Slide 19 - Tekstslide

GRAMMATIK!
Het Duits kent vier naamvallen, die soms op elkaar lijken en soms anders zijn.

ich (1e naamval) / mich (4e naamval)
der Mann (1e naamval) / den Mann (4e naamval)
die Frau (1e naamval) / die Frau (4e naamval)

Slide 20 - Tekstslide

GRAMMATIK!
Eerst krijg je twee uitlegvideo's
over de GRAMMATIK van Kapitel 7 te zien.

De eerste video gaat over 4e NAAMVAL 
van het PERSOONLIJK VOORNAAMWOORD en het
VRAGEND VOORNAAMWOORD
Kijk, onthoud en leer!

Slide 21 - Tekstslide

GRAMMATIK!
Leer van de persoonlijke voornaamwoorden en het vragend voornaamwoord
de 1e en de 4e naamval uit je hoofd:


1e naamval
ich (ik)
du (jij)
er (hij)
sie (zij)
es (het)
wir (wij)
ihr (jullie)
sie (zij)
Sie (u)
4e naamval
mich (mij)
dich (jou)
ihn (hem)
sie (haar
es (het)
uns (ons)
euch (jullie)
sie (hen)
Sie (u)
wer (wie)
wen (wie)

Slide 22 - Tekstslide

GRAMMATIK!
De tweede video gaat over de 
VOORZETSELS met de 4e NAAMVAL 

Let op! 
In de video worden slechts 5 voorzetsels behandeld.
Je moet ze echter alle 7 kennen.
(zie volgende dia)




Slide 23 - Tekstslide

GRAMMATIK!
Er zijn 7 VOORZETSELS
die altijd de 4e NAAMVAL achter zich krijgen.
Leer ze uit je hoofd:


durch
für
ohne
um
bis
gegen
entlang
door
voor
zonder
om
tot
tegen
langs

Slide 24 - Tekstslide

Grammatik üben, üben, üben
*Seite 42/Aufgabe 18
*Seite 43/Aufgabe 19
*Seite 44/Aufgabe 20 + 22
*Seite 45/Aufgabe 23
*Seite 46/Aufgabe 24 + 25
Optional:
*Seite 47/Aufgabe 26 (Siehe Classroom/Kapitel 7/Aufgabe 26)


Slide 25 - Tekstslide

Alles fertig und Zeit übrig?
*Öffne das Buch auf Seite 60-61
*Lerne die Wörter von A Sehen + B Wortschatz
*Übe die Wörter mit CRAM   oder GIMKIT         
*Übe die GRAMMATIK 
                   Classroom/Schoolwerk/Kapitel 7/Grammatik

Slide 26 - Tekstslide

HAUSAUFGABEN
Lernen
*Seite 60-61/A Sehen + B Wortschatz
*Seite 61-62/Grammatik A + B
Schreiben:
*Seite 42-47/Aufgaben 18-19-20-22-23-24-25
Vorbereiten/Lesen:
* nichts

Slide 27 - Tekstslide