Les 2 par. 2.3 Duitsland van democratie naar dictatuur

H2 Tussen de oorlogen
2.3 Duitsland van democratie naar dictatuur
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

H2 Tussen de oorlogen
2.3 Duitsland van democratie naar dictatuur

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoel les 2
Aan het einde van les 2 kunnen jullie aangeven hoe Hitler in Duitsland aan de macht kwam, wat de kenmerken van het nationaal socialisme  zijn en wat Hitler's doelen waren.

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we doen?  A3a
- lezen tekst boek blz.  41 -43
-uitlegfilmpjes bekijken
- maken werkboek: blz. 44 -45 opdr. 3-6
- quizje totalitaire stromingen
Filmpjes: 
-- noteer moeilijke woorden en dikgedrukte begrippen in je schrift
- wraak van Duitsland 7.00 tot 15.00 min
- noteer: kenmerken en doelen Nationaal-Socialisme

Slide 3 - Tekstslide

Wat gaan we doen?  H3c
- lezen tekst boek blz.  35-36
-uitlegfilmpjes bekijken
- maken werkboek: blz. 41 -42:opdr. 3-6
- quizje totalitaire stromingen
Filmpjes: 
- noteer moeilijke woorden en dikgedrukte begrippen in je schrift
- wraak van Duitsland 7.00 tot 15.00 min
- noteer: kenmerken en doelen Nationaal-Socialisme

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

De man Hitler
Oostenrijker: Naar Duitsland verhuisd (afgewezen kunstenaar)
Vrijwilliger Duitse leger
1919 aansluiting DAP
enorm redenaarstalent

Slide 6 - Tekstslide

NSDAP
Nationaal-Socialistische Duitse Arbeiders Partij

Kenmerken nationaal-socialisme:
antidemocratisch, totalitair, gewelddadig en militaristisch, nationalistisch en racistisch/rassenleer,

Nazificatie
Duitsland werd een totalitaire staat. Individu in dienst van de staat. Natuurlijk moest ook elke burger nationaal-socialistisch denken en doen. Dat proces noemen we NAZIFICATIE.
Nazificatie = hele samenleving wordt nationaalsocialistisch 

Slide 7 - Tekstslide

Doelen van nationaal-socialisme

  • het Verdrag van Versailles moet opgeheven worden
  • Rassenleer (raszuiverheid Duitse ras)/ antisemitisme (= jodenhaat)
  • Het Duitse volk heeft Lebensraum (=levensruimte) nodig.
  • Heim ins Reich: alle Duitsers moeten in één groot rijk wonen
  • oplossen economische crisis

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Economische crisis
1929
- Beurskrach in Verenigde Staten
- crisis slaat over naar Europa
- Duitsland extra zwaar getroffen 

Slide 10 - Tekstslide

Met de crisis van 1929 groeit de NSDAP snel

Slide 11 - Tekstslide

Welke nationalistische stroming kwam in Italië op?
A
Fascisme
B
Nationaalsocialisme
C
Nazi's
D
Liberalisme

Slide 12 - Quizvraag

Politieke stroming die past bij de partij van Hitler.
A
NSDAP
B
Gelijkschakeling
C
Nationaalsocialisme
D
Rassenleer

Slide 13 - Quizvraag

Het grote inhoudelijke verschil tussen de fascisme en nationaalsocialisme is
A
Dat het nationaalsocialisme ondemocratisch is
B
Dat het nationaalsocialisme propaganda kent
C
Dat het nationaalsocialisme in Duitsland is
D
Dat het nationaalsocialisme racistisch is

Slide 14 - Quizvraag

Hitler wilde dat alle Duitsers in één land zouden wonen. Welke term hoort hierbij?
A
Lebensraum
B
Antisemitisme
C
Heim ins Reich
D
Nationaalsocialisme

Slide 15 - Quizvraag

Wat past niet bij het begrip nazificatie?
A
Geen persvrijheid
B
Verzet
C
Verspreiden van het nationaalsocialisme onder de bevolking
D
Propaganda

Slide 16 - Quizvraag

Welk idee hoort NIET bij het Nationaalsocialisme?
A
Er moet 1 sterke leider zijn
B
Het idee van Lebensraum
C
Antisemitisme
D
Al het bezit is van de staat

Slide 17 - Quizvraag

De kranten mochten alleen schrijven over dingen die de NSDAP goed vond.
Welk begrip past hier het beste bij?
A
Persvrijheid
B
Nationaalsocialisme
C
Censuur
D
Dictatuur

Slide 18 - Quizvraag

Waar hoort de afbeelding bij?
A
Fascisme
B
Nationaalsocialisme
C
Fascisme en nationaalsocialisme
D
Nationalisme

Slide 19 - Quizvraag

welke twee leiders van totalitaire regimes zijn dit?
A
Stalin en Mussolini
B
Hitler en Lenin
C
Stalin en Hitler
D
Mussolini en Hitler

Slide 20 - Quizvraag

Welk begrip hoort bij communisme
A
kapitalisme
B
vrijheid van meningsuiting
C
rassenleer
D
planeconomie

Slide 21 - Quizvraag

Wat past niet bij het communisme?
A
schijnprocessen
B
totalitaire staat
C
vijfjarenplannen
D
vrije markteconomie

Slide 22 - Quizvraag

Twee uitspraken:

1. Het communisme, het fascisme en het nationaal-socialisme kennen alle drie een dictatuur.

2. Lenin (zie plaatje hiernaast) was een fascist.
A
Alleen uitspraak 1 is juist
B
Alleen uitspraak 2 is juist
C
Beide uitspraken zijn juist
D
Beide uitspraken zijn onjuist

Slide 23 - Quizvraag

Deze vraag gaat over het fascisme en communisme.

Welke uitspraak is juist?
A
De Eerste Wereldoorlog leidde tot hongersnood in de Sovjet-Unie.
B
Fascisten in Italië waren tegenstanders van de communisten.
C
Mussolini (zie plaatje) kwam aan de macht door een gewelddadige staatsgreep.
D
Stalin verwaarloosde de landbouw.

Slide 24 - Quizvraag