AFP les 8 het urinewegstelsel

Het urinewegstelsel
Learnbeat:
Anatomie fysiologie: 2.4 het urinestelsel
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
Zorg en WelzijnMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Het urinewegstelsel
Learnbeat:
Anatomie fysiologie: 2.4 het urinestelsel

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Voor hoeveel procent bestaan wij uit water?

Slide 3 - Open vraag

Vocht in het lichaam bestaat voor de volle 100% uit water

Slide 4 - Open vraag

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Slide 7 - Video

Diurese: Urinevorming (door nefron)
  •  Een nefron bevat een nierfilter en nierbuisjes. De filter bestaat uit een vaatkluwen (glomerulus) met een kapsel eromheen (kapsel van Bowman).




Filtratie: Bloed wordt gefilterd, wat primaire urine (voorurine) oplevert.

Resorptie: Nuttige stoffen zoals glucose en water worden terug opgenomen. 

Slide 8 - Tekstslide

De nieren
🩸 1. Uitscheiding van afvalstoffen
De nieren verwijderen afvalstoffen uit het bloed en verlaten het lichaam via de urine.

đź’§ 2. Regulatie van water- en zoutbalans
De nieren regelen hoeveel water en zouten het lichaam vasthoudt of uitscheidt. Zo houden ze de osmotische balans en de bloeddruk op peil.

đź«€ 3. Regulatie van de bloeddruk
De nieren maken het hormoon renine

🩸 4. Productie van hormonen
Erytropoëtine (EPO): stimuleert de aanmaak van rode bloedcellen in het beenmerg.
Renine: regelt de bloeddruk.
Calcitriol (actieve vorm van vitamine D): helpt bij de opname van calcium uit de voeding en is belangrijk voor botgezondheid.

⚖️ 5. Regulatie van de zuurgraad (pH)
De nieren helpen de pH van het bloed stabiel te houden. Dit voorkomt dat het bloed te zuur of te basisch wordt.

đź§Ş 6. Ontgifting van medicijnen en gifstoffen
De nieren breken sommige geneesmiddelen en toxische stoffen af of scheiden ze uit via de urine.

Slide 9 - Tekstslide

Hoeveel drink jij per dag?

Slide 10 - Woordweb

Hoeveel liter bloed stroomt er ongeveer per dag door de nieren?
A
10
B
20
C
100
D
1500

Slide 11 - Quizvraag

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Hoe verlaat vocht het lichaam?

Slide 14 - Open vraag

Hoeveel liter voorurine wordt er per 24 uur in je lichaam geproduceerd?
A
10-15
B
100
C
150-200
D
500

Slide 15 - Quizvraag

Hoeveel plas je per dag?

Slide 16 - Open vraag

Wanneer moet je plassen?
A
150 cc
B
300 cc
C
500 cc
D
750 cc

Slide 17 - Quizvraag

Er kan een liter urine in de blaas
A
Waar
B
Niet waar

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Tekstslide

Urineleider
Bekkenbodem
Uitwendige sluitspier
Plasbuis
Inwendige sluitspier

Slide 20 - Sleepvraag

De nier bestaat uit een aantal lagen. Als je een nier van buitenaf zou aanprikken, welke lagen kom je dan achtereenvolgens tegen?

Slide 21 - Open vraag

Noem 3 dingen waar de nieren bij betrokken zijn in het lichaam

Slide 22 - Open vraag

Wat is de functie van het nierbekken?

Slide 23 - Open vraag

Een opstijgende urineweginfectie kan een .... worden
A
Nierbekkenontsteking
B
Nierschorsontsteking

Slide 24 - Quizvraag

Slide 25 - Tekstslide

Afwijkingen in urine

Slide 26 - Woordweb

Slide 27 - Tekstslide

Welke stoffen plas je uit?

Slide 28 - Woordweb

đź’§ Hoofdbestanddelen van urine
Water – ongeveer 95% van de urine bestaat uit water.
Ureum – een afbraakproduct van eiwitten.
Creatinine – afkomstig van spierstofwisseling.
Urinezuur – afbraakproduct van purines (uit voeding en cellen).
Zouten (elektrolyten) – zoals natrium, kalium, calcium, fosfaat en chloride.


đź§Ş Andere stoffen die kunnen voorkomen
Glucose – normaal niet aanwezig; bij diabetes kan dit in de urine zitten.
Eiwitten (albumine) – kunnen wijzen op nierschade.
Ketonen – ontstaan bij vetverbranding, bijvoorbeeld bij vasten of diabetes.
Hormonen – zoals hCG bij zwangerschap.
Medicijnresten – afhankelijk van wat je hebt ingenomen.
Vitamines – vooral als je een overschot hebt (zoals vitamine C).
Afbraakproducten van voeding – bijvoorbeeld van asperges of rode bieten. 

Slide 29 - Tekstslide

De juiste volgorde van het urinewegstelsel is...
A
Nieren - Blaas - Urineleider - plasbuis
B
Nieren - Urineleider - Blaas - plasbuis
C
Nieren - plasbuis - blaas - urineleider
D
Urineleider - plasbuis - Blaas - Nieren

Slide 30 - Quizvraag

Wat gebeurt er in je lichaam als je hard werkt in 30 graden en weinig drinkt?
A
Toename ADH. Je plast weinig.
B
Afname ADH. Je plast veel.

Slide 31 - Quizvraag

Het meeste water in het lichaam bevindt zich in:
A
cellen
B
organen
C
bloed

Slide 32 - Quizvraag

Waar wordt urine aangemaakt?
A
Blaas
B
Lever
C
Nieren
D
Maag

Slide 33 - Quizvraag

Urineretentie is
A
te veel plassen
B
te weinig plassen
C
urine die achterblijf na het plassen
D
urine die wegloopt voor het plassen

Slide 34 - Quizvraag

Bij wie komt een urineweginfectie vaker voor?
A
Mannen
B
Vrouwen

Slide 35 - Quizvraag

Slide 36 - Tekstslide

Wat wordt bedoeld met een negatieve vochtbalans?
A
Er komt minder IN dan dat er UITgaat.
B
Er komt meer IN dan dat er UITgaat.

Slide 37 - Quizvraag