A1 - A2 Trappen van vergelijking

vergelijken - de stellende en vergrotende trap
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2MBOStudiejaar 1

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

vergelijken - de stellende en vergrotende trap

Slide 1 - Tekstslide

klein - kleiner       aardig - aardiger
Je kunt woorden gebruiken om dingen of mensen met elkaar te vergelijken. Je kijkt dan of er verschillen zijn.
Meestal zet je -er achter het woord.

  • mooi - mooier
  • lang - langer
  • klein - kleiner

Slide 2 - Tekstslide

Let op!
Is de laatste letter een -r? Dan schrijft je -der achter het woord zoals bij:
  • Lekker - lekkerder en duur - duurder

Let ook goed op de lange en korte klank. Kort blijft kort en lang blijft lang.
  • Krom - krommer
  • Laag - lager


Slide 3 - Tekstslide

Sommige woorden zijn onregelmatig.
Bijvoorbeeld:

graag - liever - het liefst
goed - beter - het best
veel - meer - het meest
weinig - minder - het minst

Omar voetbalt graag buiten, maar Mike speelt liever binnen. Papa tennist het liefst.

Slide 4 - Tekstslide

Een snoepje is lekker, maar chocola is.....

Slide 5 - Open vraag

brood is gezond, maar groente is.....

Slide 6 - Open vraag

Een komkommer is krom, maar een banaan is....

Slide 7 - Open vraag

De groene jurk is mooi, maar de zwarte jurk is ......

Slide 8 - Open vraag

Ik heb veel zin in het weekend, maar ik heb nog ....... zin in de vakantie.

Slide 9 - Open vraag

Ibrahim heeft weinig geld, maar Bilen heeft nog .......

Slide 10 - Open vraag

De keuken is vies, maar de badkamer is nog ......

Slide 11 - Open vraag

Groter dan - even groot 
Twee mensen of dingen met elkaar vergelijken en er is een verschil? Gebruik het woordje dan.  
Kijk naar de zinnen hieronder, wat is het verschil tussen zin 1 en 2?

  1. Omar is ouder dan Ahmed.
  2. Het zusje van Omar is klein, maar het zusje van Ahmed is kleiner.

Slide 12 - Tekstslide

Is er geen verschil in de vergelijking?
Je gebruikt het woord even.
  1. Eslam en Yakeen voetballen even goed.
  2. Mateusz en Natnael zijn even groot.
  3. Dagmara en Saba schrijven even netjes.

Slide 13 - Tekstslide

Niels zingt goeder dan Karel
A
juist
B
onjuist

Slide 14 - Quizvraag

Eva en Linda spreken even duidelijk Nederlands.
A
juist
B
onjuist

Slide 15 - Quizvraag

Anton eet veel dan Sofia
A
juist
B
onjuist

Slide 16 - Quizvraag

Gisteren ging het beter dan vandaag.
A
juist
B
onjuist

Slide 17 - Quizvraag

Julia en Erin zingen even goed
A
juist
B
onjuist

Slide 18 - Quizvraag

vergelijken - de stellende, vergrotende en overtreffende trap

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Het leukst
Weet je het nog?
  • Je kunt mensen en dingen vergelijken door de vergrotende trap: Kees is langer dan Jan.

  • Je kunt ook op een andere manier vergelijken: met de overtreffende  trap:
     Nederlanders zijn het langst.

Slide 21 - Tekstslide

'Het' ervoor en '-st' erachter
Nog een paar voorbeelden:
  • Klein - kleiner - het kleinst
  • Groot - groter - het grootst
  • Stil -stiller - het stilst
  • Donker - donkerder - het donkerst

Slide 22 - Tekstslide

Deze regel geldt ook bij de onregelmatige woorden:

graag     -   liever        -     het liefst
goed      -   beter        -     het best
veel        -   meer        -     het meest
weinig   -   minder    -      het minst

Slide 23 - Tekstslide

groot - groter - grootst
  1. Jij bent groot.
  2. Ik ben groter.
  3. Hij is het grootst.
  4. Ik ben groter dan jij (bent).
  5. Jij bent even groot als ik (ben).


Slide 24 - Tekstslide

Dit is een voorbeeld.

Schrijf de trappen van vergelijking van:
klein

klein -  kleiner - het kleinst

Slide 25 - Tekstslide

Schrijf de trappen van vergelijking op van: leuk

Slide 26 - Open vraag

Schrijf de trappen van vergelijking op van: gek

Slide 27 - Open vraag

Een auto gaat ......... een fiets.(snel)

Slide 28 - Open vraag

Een dorp is ........ een stad.(groot)

Slide 29 - Open vraag

Een gram is ........ een kilo.(zwaar)

Slide 30 - Open vraag


Bedenk zelf woorden. Gebruik even.
Bijvoorbeeld:

Mohamed en Mohammad zijn .........

even oud.


Slide 31 - Tekstslide

De kast en de tafel zijn ..........

Slide 32 - Open vraag

Ik vind blauw en rood ............

Slide 33 - Open vraag

De leerlingen zijn ...........

Slide 34 - Open vraag

Uitleg: trappen van vergelijking
        net zo leuk als
        leuker dan
        het leukst


Slide 35 - Tekstslide

Schrijf de trappen van vergelijking
van: lief

Slide 36 - Open vraag

Schrijf de trappen van vergelijking
van: goed

Slide 37 - Open vraag

Schrijf de trappen van vergelijking
van: zwaar

Slide 38 - Open vraag

Schrijf de trappen van vergelijking
van: weinig

Slide 39 - Open vraag

Schrijf de trappen van vergelijking
van: graag

Slide 40 - Open vraag

Schrijf de trappen van vergelijking
van: veel

Slide 41 - Open vraag