Spelling groep 7

Spelling groep 7

We beginnen met een dictee. 
Schrijf dit in je werkschrift. 
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpellingBasisschoolGroep 7

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Spelling groep 7

We beginnen met een dictee. 
Schrijf dit in je werkschrift. 

Slide 1 - Tekstslide

Opdracht 1
Maak opdracht 1 in je werkschrift. 

Slide 2 - Tekstslide

Opdracht 2
Werkboek niet nodig. 
Vul de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd [t.t] in.
Gebruik de opdrachten hierna.

Slide 3 - Tekstslide

Vul de persoonsvorm [t.t.] in.
(Mogen) ...... jij daar van je ouders wel heen?

Slide 4 - Open vraag

Vul de persoonsvorm [t.t.] in.
Hij (willen) ........ het liefst bakker worden.

Slide 5 - Open vraag

Vul de persoonsvorm [t.t.] in.
Ik (zijn) ....... al groter dan mijn oma.

Slide 6 - Open vraag

Vul de persoonsvorm [t.t.] in.
Ik (kunnen) ....... mijn sleuteltje niet vinden.

Slide 7 - Open vraag

Vul de persoonsvorm [t.t.] in.
Anna (hebben) ....... vaak gelijk.

Slide 8 - Open vraag

Vul de persoonsvorm [t.t.] in.
Hij (zullen) ....... de wedstrijd vast winnen.

Slide 9 - Open vraag

Opdracht 3
Werkboek niet nodig.
Eén van de 3 woorden schrijf je met hoofdletter.
Klik de juiste aan. 

Slide 10 - Tekstslide

Welk woord schrijf je met een hoofdletter?
tekening - potloden - duinrell
A
Tekening
B
Potloden
C
Duinrell

Slide 11 - Quizvraag

Welk woord schrijf je met een hoofdletter?
eiland - terschelling - vakantiehuisje
A
Eiland
B
Terschelling
C
Vakantiehuisje

Slide 12 - Quizvraag

Welk woord schrijf je met een hoofdletter?
bus - camping - hengelo
A
Bus
B
Camping
C
Hengelo

Slide 13 - Quizvraag

Welk woord schrijf je met een hoofdletter?
jasper - handtekening - pen

A
Jasper
B
Handtekening
C
Pen

Slide 14 - Quizvraag

Welk woord schrijf je met een hoofdletter?
centrum - dorp - elzenlaan
A
Centrum
B
Dorp
C
Elzenlaan

Slide 15 - Quizvraag

Welk woord schrijf je met een hoofdletter?
vliegtuig - japan - ver
A
Vliegtuig
B
Japan
C
Ver

Slide 16 - Quizvraag

Welk woord schrijf je met een hoofdletter?
jeroen - voetbal - doel
A
Jeroen
B
Voetbal
C
Doel

Slide 17 - Quizvraag

Welk woord schrijf je met een hoofdletter?
baby - lotte - zusje
A
Baby
B
Lotte
C
Zusje

Slide 18 - Quizvraag

Opdracht 4
Maak opdracht 4 in je werkschrift. 

Slide 19 - Tekstslide

Opdracht 5
Vul de persoonsvorm in de juiste tijd in.
Tip: gebruik spellingskaart 29
t.t. = tegenwoordige tijd
v.t. = verleden tijd

Slide 20 - Tekstslide

Hierna volgen 11 vragen over werkwoordspelling. Hoeveel denk jij dat je goed gaat hebben?

Slide 21 - Open vraag

Hij (bekleden - t.t.) ............. de stoel opnieuw.

Slide 22 - Open vraag

De storm (verwoesten - v.t.) ...................... ons tuinhuisje.

Slide 23 - Open vraag

De juf (nakijken - t.t.) ......... altijd onze schriften ........

Slide 24 - Open vraag

(zijn - t.t.) .......... jij tweede geworden tijdens de wedstrijd?

Slide 25 - Open vraag

Achmed (hebben - t.t.) ............... zijn fiets schoongemaakt.

Slide 26 - Open vraag

Het (beloven - v.t.) ........ een mooie dag te worden.

Slide 27 - Open vraag

Gisteren (schoppen - v.t.) .............. mijn broertje mij.

Slide 28 - Open vraag

Julia (zijn - t.t.) .................... niet blij met haar sinterklaascadeau.

Slide 29 - Open vraag

Toen ik in groep 6 zat, (pesten - v.t.) ........... de buurjongens mij.

Slide 30 - Open vraag

Jij (zullen - v.t.) ........ je moeder toch helpen met hapjes maken.

Slide 31 - Open vraag

Ik (kunnen - t.t.) .......... niet op tijd komen vanwege een lekke band.

Slide 32 - Open vraag

Heb je jouw doel behaald?
A
Ja
B
Nee

Slide 33 - Quizvraag

Klaar?
Kijk opdracht 1 en 4 zelf na met het antwoordenboek. 

Slide 34 - Tekstslide