Je kunt een anekdote in de inleiding gebruiken. Een anekdote is:
A
Een korte samenvatting van de inleiding
B
Een kort, fictief, serieus verhaaltje
C
Een kort, grappig, waargebeurd verhaaltje
Slide 6 - Quizvraag
Onderwerp en hoofdgedachte: Wat kan géén hoofdgedachte zijn?
A
Jongetje stoot beeld van 4.000 euro om en moet betalen
B
Honden troosten kinderen na aanslag in VS
C
Doden door stortbuien in China
D
Kangoeroe huppelt door weiland op Texel
Slide 7 - Quizvraag
Welke tekstsoort kom je tegen bij alle tekstdoelen?
A
betoog
B
beschouwing
C
column
D
recensie
Slide 8 - Quizvraag
Tekstsoorten
Doel van een krantenbericht
A
Informeren
B
Je iets laten doen
C
Mening geven
D
Amuseren
Slide 9 - Quizvraag
De hoofdgedachte is een constatering. Tekstsoort:
A
uiteenzetting
B
beschouwing
C
betoog
Slide 10 - Quizvraag
Welke tekstsoort weerlegt tegenargumenten?
A
Betoog
B
Beschouwing
C
Uiteenzetting
Slide 11 - Quizvraag
Tekstsoorten
Doel van een reclametekst
A
Informeren
B
Je iets laten doen
C
Mening geven
D
Je iets leren
Slide 12 - Quizvraag
Ik kan het onderwerp niet introduceren door...
A
Een of meer vragen te stellen
B
Een mening of standpunt te formuleren
C
Het belang voor het publiek aan te geven
D
Een probleem te schetsen
Slide 13 - Quizvraag
Wat is de hoofdgedachte?
A
Twee scholen in de Randstad verbieden leerlingen examen te doen
B
Een school mag een leerling adviseren af te zien van examen
C
Vijf leerlingen meldden zich de afgelopen maand bij het LAKS
D
Om een hoog slagingspercentage te garanderen, weigeren scholen leerlingen met slechte cijfers examen te laten doen.
Slide 14 - Quizvraag
Welk signaalwoord hoort bij het tekstverband toelichting?
A
ten eerste
B
denk hierbij aan
C
al met al
D
om te beginnen
Slide 15 - Quizvraag
Signaalwoord: toen
Tekstverband
A
opsommend
B
tijdsvolgorde
C
tegenstelling
Slide 16 - Quizvraag
Bij welk tekstverbanden horen de signaalwoorden 'ook', 'bovendien' en 'tevens'?
A
opsomming
B
tegenstelling
C
tijdsvolgorde
D
reden
Slide 17 - Quizvraag
Het signaalwoord 'tenzij' hoort bij een .... tekstverband
A
tegenstellend
B
oorzakelijk
C
toegevend
D
voorwaardelijk
Slide 18 - Quizvraag
Signaalwoord: waarmee
Tekstverband
A
vergelijking
B
doel-middel
C
reden
D
conclusie
Slide 19 - Quizvraag
Signaalwoord: daarnaast
Tekstverband:
A
tijdsvolgorde
B
opsomming
C
tegenstelling
Slide 20 - Quizvraag
Wat is een signaalwoord van een voorwaardelijk tekstverband?
A
echter
B
daarmee
C
namelijk
D
mits
Slide 21 - Quizvraag
Hoe introduceer je in de inleiding van een betoog het onderwerp van je tekst?
A
Je stelt een vraag.
B
Je formuleert een probleem.
C
Je beschrijft een verschijnsel.
D
Je noemt je standpunt.
Slide 22 - Quizvraag
Tekstverbanden
Slide 23 - Tekstslide
Slide 24 - Tekstslide
Argumentatie
Slide 25 - Tekstslide
Argumentatie
Slide 26 - Tekstslide
Soorten argumentatieschema's
1. Kenmerken
2. Vergelijking
3. Causaliteit
Slide 27 - Tekstslide
Kenmerken
- kenmerken
Zij is koopverslaafd, want zij koopt minstens één keer per week nieuwe kleren.
- voorbeelden
Irene is chaotisch. Gisteren had ze haar sportspullen thuis laten liggen, eergisteren was ze haar fietssleutel kwijt en vandaag liet ze haar brood op het aanrecht liggen.
- voor- en nadelen
Je moet stoppen met roken, want sigaretten zijn heel duur. (nadeel)
Laten we nu naar het strand gaan, want daar is het lekker rustig. (voordeel)
Slide 28 - Tekstslide
Vergelijking
Het is niet raar dat ze in Brazilië op grote schaal oerwoud verbranden om landbouwgrond te creëren: in West-Europa hebben wij onszelf toch ook in de loop der jaren moeten ontwikkelen tot we een moderne samenleving zijn geworden?
Slide 29 - Tekstslide
Causaliteit
Oorzaak en gevolg
Er zal zich in de toekomst minder geweld tegen hulpverleners voordoen, want de straffen die opgelegd worden aan overtreders, zijn inmiddels veel zwaarder geworden.
Slide 30 - Tekstslide
Causaliteit
Doel-middelrelatie
Middel = oorzaak
Doel = gevolg
Verschil is: - bij een doel-middelrelatie wordt het middel bewust ingezet;
- bij een oorzaak-gevolgrelatie leidt het een tot het ander op een natuurlijke wijze.
Slide 31 - Tekstslide
Drogredenen
1. Autoriteitsargument
2. Vals dilemma
3. Overhaaste generalisatie
4. Verkeerde vergelijking
5. De persoonlijke aanval
6. Het ontduiken van bewijslast
7. De cirkelredenering
8. Het vertekenen van een standpunt
9. Het bespelen van publiek
Slide 32 - Tekstslide
Het opvoeren van een deskundige is een goed voorbeeld van argumentatie op basis van
A
feiten
B
drogredenen
C
voorbeelden
D
autoriteit
Slide 33 - Quizvraag
Het wordt steeds warmer op aarde. Dat komt door het broeikaseffect. Dit is een voorbeeld van een argumentatie op basis van
A
een vergelijking
B
een voorbeeld
C
een autoriteit
D
een oorzaak
Slide 34 - Quizvraag
Drogredenen Tegenwoordig heeft elke leerling een smartphone. Vind je het gek dat ze niet opletten in de les?
A
Vals dilemma
B
Verkeerde vergelijking
C
Oorzaak-gevolg
D
Ontduiken bewijslast
Slide 35 - Quizvraag
Over welke drogredenen hebben wij het hier?
Ik heb geen zin in eten, want ik heb geen trek.
A
ontduiken van bewijslast
B
cirkelredenering
C
onjuiste oorzaak-gevolgrelatie
D
verkeerde vergelijking
Slide 36 - Quizvraag
drogredenen: Je weet niks van gezond leven, want je drinkt zelf ook alcohol.
A
cirkelredenering
B
ontduiken van bewijslast
C
verkeerde vergelijking
D
persoonlijke aanval
Slide 37 - Quizvraag
Kies de juist drogredenen. Sinds de uitvinding van de rekenmachine kan niemand meer rekenen.
A
persoonlijke aanval
B
bespelen van het publiek
C
vertekenen van het standpunt
D
onjuiste oorzaak-gevolgrelatie
Slide 38 - Quizvraag
Drogredenen: 'Als je deze tandpasta gebruikt, zul je nooit meer gaatjes hebben.'
A
Verkeerde vergelijking
B
Vals dilemma
C
Overdrijven voor- of nadelen
D
Onjuist beroep oorzaak-gevolg
Slide 39 - Quizvraag
Wat voor soort argumentatie is dit?
A
meervoudige argumentatie
B
enkelvoudige argumentatie
C
onderschikkende argumentatie
D
meervoudige onderschikkende argumentatie
Slide 40 - Quizvraag
Deze argumentatie is ...
A
enkelvoudig
B
nevenschikkend
C
onderschikkend
D
onder- en neven- schikkend
Slide 41 - Quizvraag
Wat voor soort argumentatie is dit?
A
meervoudige argumentatie
B
enkelvoudige argumentatie
C
onderschikkende argumentatie
D
Nevenschikkend afhankelijk
Slide 42 - Quizvraag
Vragen op basis van vorm
Citeervragen
Meerkeuze-vragen
Open vragen (kort)
Open vragen (uitgebreid)
Schematische vragen
Wat moet je citeren (woorden/
woordgroepen/zinnen/zinsgedeelte)?
" "
Zin = Hoofdletter en een punt.
Nauwkeurig lezen (zonder de antwoorden te bekijken)
Streep weg wat zeker fout is.
Let op: hoeveel antwoorden?
Wat zijn korte open vragen? Noem bij welke alinea deel 2 begint / noem de functie van ...
Let op aantal woorden
Focus op waar je moet zoeken in de tekst
Belangrijke woorden uit de tekst herhalen (geen synoniemen)