Par 2 De Industriële Revolutie in Nederland

Terugblik paragraaf 1
Controlevragen en begrippen
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
geschiedenisVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 3

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Terugblik paragraaf 1
Controlevragen en begrippen

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Rond 1800 werkten de meeste mensen in Nederland in de:
A
landbouw
B
handel
C
industrie
D
diensten

Slide 5 - Quizvraag

In welke beroepen begon de Industriele revolutie?

A
Handel en Nijverheid
B
Handel en Landbouw
C
Landbouw en textiel
D
Textiel en handel

Slide 6 - Quizvraag

Welk begrip hoort bij deze betekenis:
Periode van grote en snelle verandering in West-Europa door de komst van industrie; deze periode duurde van 1760 tot 1850.
A
Industrialisatie
B
Kapitalisme
C
Industriële revolutie
D
Monarchie

Slide 7 - Quizvraag

Wat is industrialisatie?
A
Een periode van grote en snelle verandering door de komst van industrie.
B
Het ontstaan van industrie (fabrieken) in een gebied waar eerst vooral landbouw was.
C
Een speciale dans.
D
Mensen die in fabrieken werken.

Slide 8 - Quizvraag

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

Slide 11 - Tekstslide

Boek
Paragraaf 2
Liep Nederland achter?
Landbouw in Nederland

Slide 12 - Tekstslide

Start
Begin de les met het beantwoorden van vraag 1

Slide 13 - Tekstslide

Maak de vragen: 2, 3 en 4
Blz 19

Slide 14 - Tekstslide

Boek
Lees in je boek:
"Leer- en schoenenindustrie"

Geef antwoord op vraag 6

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Een uitspraak:

In Twente werden weefscholen opgericht zodat de huiswevers sneller konden werken.

Hoort deze uitspraak bij de periode vóór of na de Industriële Revolutie?
A
Voor
B
Na

Slide 20 - Quizvraag

Waarom begon de Industriële Revolutie in Groot-Brittannië?
A
Ze hadden veel werklozen
B
Ze vonden daar de stoommachine uit.
C
Ze hadden daar steenkool.
D
Er was veel vraag naar producten

Slide 21 - Quizvraag

In welke beroepen begon de Industriele revolutie?

A
Handel en Nijverheid
B
Handel en Landbouw
C
Landbouw en textiel
D
Textiel en handel

Slide 22 - Quizvraag

Waar begon de Industriële Revolutie?
A
Nederland
B
Frankrijk
C
Groot-Brittannië
D
Spanje

Slide 23 - Quizvraag

Welk begrip hoort bij deze betekenis:
Periode van grote en snelle verandering in West-Europa door de komst van industrie; deze periode duurde van 1760 tot 1850.
A
Industrialisatie
B
Kapitalisme
C
Industriële revolutie
D
Monarchie

Slide 24 - Quizvraag

Welke vormen van energie kende men vóór de Industriële Revolutie?
A
windkracht, stoomkracht, spierkracht
B
windkracht, waterkracht, spierkracht
C
waterkracht, stoomkracht, spierkracht
D
windkracht, stoomkracht, waterkracht

Slide 25 - Quizvraag

Welke bewering over de afbeelding is juist?
A
De bron is kenmerkend voor de tijd rond 1850, want toen waren er nog geen fabrieken die het werk van de molens overnamen.
B
De bron is kenmerkend voor de tijd rond 1850, want toen werd de windmolen uitgevonden en rond de steden neergezet.
C
De bron is kenmerkend voor de tijd rond 1900, want toen begon de industrialisatie van Nederland met het gebruik van de windmolen.
D
De bron is kenmerkend voor de tijd rond 1900, want toen stapten de fabrikanten over op goedkope en milieuvriendelijke aandrijfkracht.

Slide 26 - Quizvraag

Wat is industrialisatie?
A
Een periode van grote en snelle verandering door de komst van industrie.
B
Het ontstaan van industrie (fabrieken) in een gebied waar eerst vooral landbouw was.
C
Een speciale dans.
D
Mensen die in fabrieken werken.

Slide 27 - Quizvraag

Wat zijn gevolgen van de industrialisatie in Nederland?
A
Aanleg waterwegen en spoorlijnen
B
Kinderarbeid
C
Lage lonen
D
A, B en C zijn goed

Slide 28 - Quizvraag

Boek
Lees in je boek:
"Katoen en wol.."
t/m
"Weinig industrie"

Slide 29 - Tekstslide

Maak de vragen: 8, 9 en 10

Slide 30 - Tekstslide