8.4 Eenheden van snelheid

Vorige les: eenheden van tijd
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Vorige les: eenheden van tijd

Slide 1 - Tekstslide

2,3 dagen =
... dagen, ... uren en ... minuten

Slide 2 - Open vraag

De maximum snelheid op de snelweg is overdag 100 km/uur. Jelle rijdt overdags 20 kilometer over de snelweg. Hoeveel minuten doet hij hier over?

Slide 3 - Open vraag

Anne rijdt hetzelfde stuk (20 km) als Jelle over de snelweg. Zij rijdt alleen 's avonds. De maximum snelheid op de snelweg is dan 120 km/uur. Hoeveel minuten doet Anne hier over?

Slide 4 - Open vraag

Snelheid omrekenen
Anne rijdt 120 km/uur. Hoeveel meter per seconde rijdt ze dan?

Kilometer
120
Minuten
60
Meter
120 000
?
Seconden
3600
1

Slide 5 - Tekstslide

Snelheid omrekenen
Anne rijdt 120 km/uur. Hoeveel meter per seconde rijdt ze dan?
                                                                                                           :3600



                                                                                                          :3600
Kilometer
120
Minuten
60
Meter
120 000
33,3
Seconden
3600
1

Slide 6 - Tekstslide

Snelheid omrekenen
Anne rijdt 120 km/uur. Hoeveel meter per seconde rijdt ze dan?
 



120 km/uur = 120 : 3,6 = 33,3 m/s
Kilometer
120
Minuten
60
Meter
120 000
33,3
Seconden
3600
1

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

25 m/s =
A
6,94 km/uur
B
25 km/uur
C
65 km/uur
D
90 km/uur

Slide 9 - Quizvraag

50 km/uur =
A
10,9 m/s
B
13,9 m/s
C
180 m/s
D
130 m/s

Slide 10 - Quizvraag

Jos loopt een marathon van 25 kilometer. Hij doet hier 2 uur, 14 minuten en 50 seconden over.
Hoeveel seconden is dat?

Slide 11 - Open vraag

Jos doet dus 8090 seconden over 25 km. Hoeveel meter loopt hij dan per seconde?
Rond af op 1 decimaal.

Slide 12 - Open vraag

Jos loopt dus gemiddeld 3,1 meter per seconde. Hoeveel km/uur is dat?

Slide 13 - Open vraag

Verhoudingen

Slide 14 - Tekstslide

Verhoudingen
De verhouding van siroop en water is 1 : 9 
In totaal heb je dan 10 delen limonade. 
Janneke wil 1200 ml limonade maken. 
Hoeveel siroop heeft ze nodig? En hoeveel water? 

Siroop
1
Water
9
Limonade
10

Slide 15 - Tekstslide

Verhoudingen
De verhouding van siroop en water is 1 : 9 
In totaal heb je dan 10 delen limonade. 
Janneke wil 1200 ml limonade maken. 
Hoeveel siroop heeft ze nodig? En hoeveel water? 

Siroop
1
Water
9
Limonade
10
1200

Slide 16 - Tekstslide

Verhoudingen
De verhouding van siroop en water is 1 : 9 
In totaal heb je dan 10 delen limonade. 
Janneke wil 1200 ml limonade maken. 
Hoeveel siroop heeft ze nodig? En hoeveel water? 

Siroop
1
Water
9
Limonade
10
1
1200

Slide 17 - Tekstslide

Verhoudingen
De verhouding van siroop en water is 1 : 9 
In totaal heb je dan 10 delen limonade. 
Janneke wil 1200 ml limonade maken. 
Hoeveel siroop heeft ze nodig? En hoeveel water? 

Siroop
1
0,1
120
Water
9
Limonade
10
1
1200

Slide 18 - Tekstslide

Verhoudingen
De verhouding van siroop en water is 1 : 9 
In totaal heb je dan 10 delen limonade. 
Janneke wil 1200 ml limonade maken. 
Hoeveel siroop heeft ze nodig? En hoeveel water? 

Siroop
1
0,1
120
Water
9
0,9
1080
Limonade
10
1
1200

Slide 19 - Tekstslide

Maak opgaven
54 t/m 61
en
67 t/m 71

Slide 20 - Tekstslide