10.2 Weerstanden

10.2 Weerstanden
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 4

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

10.2 Weerstanden

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Je leert: 
Je leert welke soorten weerstanden er zijn.
Je leert hoe je de stroomsterkte in een schakeling kunt veranderen.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat doet een geleider?
A
Geeft stroom gemakkelijk door.
B
Houdt stroom tegen.

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat doet een isolator?
A
Geeft stroom gemakkelijk door
B
Houdt stroom tegen

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In welke eenheid meet je stroomsterkte?
A
V
B
W
C
A
D
P

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In welke eenheid meet je spanning?
A
V
B
W
C
A
D
P

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Serie                        Parallel

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is waar?
A
Bij een serieschakeling is de stroomsterkte overal even groot.
B
Bij een parallelschakeling is de stroomsterkte overal even groot.

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Weerstanden
Zo nu gaan we echt beginnen: weerstand. 

Maar wat is weerstand eigenlijk?

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is volgens het woordenboek de betekenis van het woord "weerstand"?
A
Gedrag van het weer
B
Tegenstand, verzet
C
Een goede geleiding van stroom
D
Spanning in Volt

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Weerstand
De SI eenheid voor elektrische weerstand is Ohm. 

Het symbool hiervoor is: Ω

We zeggen dus bijvoorbeeld: 
Een weerstandje kan een weerstand hebben van 20 ohm. 

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Weerstand in de natuurkunde
Met een weerstandje in de natuurkunde bedoelen we een onderdeeltje wat een klein beetje (of heel veel) isoleert. 

Het houdt de stroom dus een klein beetje (of heel veel) tegen. 

Op het plaatje hierna zie je een koolstof weerstandje.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Symbool weerstand
Hoe teken je een weerstand in een schakelschema? 

Je gebruikt het symbool in het plaatje hiernaast. 

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waarde van een weerstand
De waarde van een weerstandje kun je bepalen aan de hand van de gekleurde ringen. 

Op het plaatje hiernaast zie je wat de kleurcode van een weerstand betekent. 

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ring 4 en evt 5
De 4e (en soms 5e ring) zijn zilver of goud. Dit betekent dat ze een afwijking hebben. Bij zilver is de afwijking 10% en de gouden 5%. 

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe werken die kleurcodes dan?
In de hieropvolgende plaatjes zie je hoe je stap voor stap de weerstand kunt bepalen door naar de ringen te kijken. 
De eerste afbeelding laat het voorbeeld zien, de 2e, 3e en 4e laten de waarde van de ring zien. 

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hier zie je kleuren van de ringen

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De groene ring geeft een 5 aan

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De blauwe ring geeft een 6 aan

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De rode ring geeft 2 nullen aan

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bijna klaar
De laatste ring is goud. Dit geeft dus aan dat er een afwijking kan zijn van 5%. 

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nu zelf doen!
Je krijgt 3 weerstandjes per tweetal. 
Bepaal met elkaar de weerstand van het weerstandje in Ohm. 
Hiervoor mag je gebruik maken van de volgende afbeelding. 
Noteer voor jezelf de weerstand en de afwijking van weerstandje A, B en C


Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Klaar?
Doe de weerstand in het daarvoor bestemde bakje op het bureau. 

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Even samengevat
Een weerstand houdt de stroom gedeeltelijk tegen. Hierdoor kun je de hoeveelheid stroom bepalen. 
De weerstand wordt gemeten in Ohm (Ω). 
Bij een koolstofweerstandje kun je de weerstand bepalen aan de hand van de kleurringen. 

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verder
Hoe groter de weerstand, hoe kleiner de stroomsterkte. 

De weerstand van een apparaat bereken je met de formule:

Weerstand = spanning : stroomsterkte

De eenheid van weerstand is ohm. 

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oefenopgave 1
In een schakeling geeft een spanningsmeter een spanning van 12 volt aan. De stroommeter geeft een stroomsterkte aan van 0,8 A. 
Gegeven: I= ____A , U= ___ V
Gevraagd: R in  Ω 
Formule: 
Berekening en antwoord: 

Aan de slag met het eerste stuk:

Lees de tekst op blz 157 en Maak opdracht 15 tm 20. 

Daarna gaan we verder met de rest van de paragraaf. 

Slide 31 - Tekstslide

15/0,8=15Ω
Regelbare weerstand

Als je een dimmer op de lamp hebt staan kun je de weerstand regelen. Je kunt dan de stroom tegenwerken. Als je de weerstand groter maakt, wordt het licht minder fel. 

Dit doe je met een regelbare weerstand. 

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

LDR

de LDR is een weerstand die gevoelig is voor licht.

het is dus een lichtsensor.

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 34 - Video

Deze slide heeft geen instructies

NTC
De NTC is een weerstand die gevoelig is voor warmte, het is dus een temperatuursensor.

De NTC heeft een hoge weerstand als het koud is en een lage weerstand bij warmte.



Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 36 - Video

Deze slide heeft geen instructies

We maken de paragraaf af
We maken nu de rest van de opdrachten van 10.2. Je begint vanaf blz 161 met opdracht 23 tot opdracht 33. 

Voor de symbolen die bij deze parafgraaf horen: 
zie Binas tabel 12. 

Klaar? Nakijken en aftekenen. 

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies