Lastige verwijswoorden (p. 192)

Verwijswoorden
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare school

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Verwijswoorden

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel:
Aan het einde van de les ken je de regels voor het gebruik van lastige verwijswoorden. 

Slide 2 - Tekstslide

Wat is een verwijswoord ook alweer? 
Een verwijswoord verwijst naar iets wat eerder genoemd is. 

Mijn zus is vandaag jarig. Zij wordt zestien jaar. 
Club 8 heeft een gezellige disco, die leerlingen geregeld bezoeken. 

Slide 3 - Tekstslide

Hoe zat het ook alweer? Het verwijswoord hangt af van...
A
De tijd waarin de zin staat.
B
De persoonsvorm.
C
De lengte van het woord.
D
Het woordgeslacht.

Slide 4 - Quizvraag

Slide 5 - Video

Slide 6 - Tekstslide

Woordgeslacht (1)
Het woordgeslacht van een zelfstandig naamwoord is: 
  • Mannelijk --> lidwoord 'de'.
  • Vrouwelijk --> lidwoord 'de'.
  • Onzijdig --> lidwoord 'het'. 

Slide 7 - Tekstslide

vrouwelijke zelfstandig naamwoorden: 

  • zij, ze, haar. 
  • Deze die. 
Mannelijke zelfstandig naamwoorden: 

  • Hij, hem, zijn. 
  • Deze, die.


Slide 8 - Tekstslide

Onzijdige zelfstandig naamwoorden. 
In het enkelvoud: het, zijn, dit en dat. 
in het meervoud: zij, ze, hen, hun, deze en die. 

Slide 9 - Tekstslide

Even oefenen! Pak erbij p. 128

Slide 10 - Tekstslide

Omdat de universiteit minder geld krijgt, neemt ze minder geld aan.
A
Mannelijk/Vrouwelijk
B
Onzijdig

Slide 11 - Quizvraag

De feestcommissie vindt dat het bestuur haar niet serieus neemt.
A
Mannelijk
B
Vrouwelijk
C
Onzijdig

Slide 12 - Quizvraag

Dit product is zo populair dat het nauwelijks nog te krijgen is.
A
Mannelijk
B
Vrouwelijk
C
Onzijdig

Slide 13 - Quizvraag

Dat artikel over inbraken vind ik interessant, maar ... hier over economie niet.
A
Dit
B
Deze
C
Zijn
D
Het

Slide 14 - Quizvraag

Wil het leger extra geld, omdat ... steeds vaker vredesmissies moet uitvoeren?
A
Hij
B
Zij
C
Het
D
Deze

Slide 15 - Quizvraag

Werkgevers mogen ... personeel niet zonder goede reden ontslaan.
A
Hun
B
Die
C
Deze
D
Dat

Slide 16 - Quizvraag

De politie zoekt naar een crimineel ... uit de gevangenis ontsnapt is.
A
Deze
B
Dat
C
Dit
D
Die

Slide 17 - Quizvraag

vragen
VRAGEN? 

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

We gaan verder met verwijswoorden op p. 192

Slide 20 - Tekstslide

Vul steeds in: Dat of wat? 

Slide 21 - Tekstslide

Wildwaterkanoën is het leukste ... we tijdens onze vakantie gedaan hebben.
A
Dat
B
Wat

Slide 22 - Quizvraag

Correct: wat
Wildwaterkanoën is het leukste --> overtreffende trap --> wat. 

Slide 23 - Tekstslide

Het patatje ... Tobias na de wedstrijd eet, smaakt hem altijd superlekker.
A
Dat
B
Wat

Slide 24 - Quizvraag

Correct: dat
Het patatje --> dat patatje

Slide 25 - Tekstslide

Iets ... je tijdens de les niet begrijpt, moet je meteen aan de leraar vragen.
A
Dat
B
Wat

Slide 26 - Quizvraag

Correct: wat
Er staat 'iets' in de zin --> wat

Slide 27 - Tekstslide

Wat vind jij het spannendste boek ... jij ooit gelezen hebt?
A
Dat
B
Wat

Slide 28 - Quizvraag

Correct: dat
Dat boek. 

Slide 29 - Tekstslide

vragen
VRAGEN? 

Slide 30 - Tekstslide