huis 13 november 2018

geven 
ik geef                                         Ik geef hem een pen
jij geeft                                        Jij geeft haar een kado
hij geeft                                       Hij geeft mij een glas melk
jullie geven                                Jullie geven hem  koffie
wij geven                                     Wij geven haar thee
zij geven                                      Zij geven een feest!
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
nt2Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

geven 
ik geef                                         Ik geef hem een pen
jij geeft                                        Jij geeft haar een kado
hij geeft                                       Hij geeft mij een glas melk
jullie geven                                Jullie geven hem  koffie
wij geven                                     Wij geven haar thee
zij geven                                      Zij geven een feest!

Slide 1 - Tekstslide

eten 


Ik eet een boterham.
Zij eet tomaten.
Jij eet geen vlees.
wij eten elke dag.
Zij eten in een restaurant.
Jullie eten in huis.

drinken


Ik drink thee.
Hij drinkt water.
Zij drinkt geen melk.
Wij drinken koffie met suiker.
Zij drinken koffie zonder suiker.
Jullie drinken te veel.

Slide 2 - Tekstslide

het aanrecht
het fornuis

Slide 3 - Tekstslide

de fluitketel
de steelpan

Slide 4 - Tekstslide

de koelkast
de afwas-machine
de vaat-wasser

Slide 5 - Tekstslide

de kraan
de gootsteen

Slide 6 - Tekstslide

koffie-zet- apparaat
koffiezetapparaat
mixer

Slide 7 - Tekstslide

ruiken
stinken
het stinkt

Slide 8 - Tekstslide

het kussen
het laken

Slide 9 - Tekstslide

de deken
het dekbed

Slide 10 - Tekstslide

dekbedhoes
de wastafel

Slide 11 - Tekstslide

de voor-deur
de voordeur
de brie -ven- bus
de brievenbus

Slide 12 - Tekstslide

af-zuig-kap
de afzuigkap
de magnetron

Slide 13 - Tekstslide

het matras
de schoonmaakmiddelen
schoon-maak-mid-del

Slide 14 - Tekstslide

bijvoeglijke naamwoorden
het is warm               de warme dag
het is koud               de koude dag
de jas  is goedkoop    de goedkope jas
de jas is duur     de dure jas
de trui is kort        de korte trui
de broek is lang        de lange broek
het huis is hoog         het hoge huis  

Slide 15 - Tekstslide

rood             ro-de
ee - e                  geel                 ge-le
     aa -  a                 traag             tra- ge 
  uu -u                   duur               du-re 
dik       di-kke  
vlug    vlu-gge

Slide 16 - Tekstslide

hoog    zwaar

zacht     mooi 

kapot  uit 

kort    snel 

laag    donker 
Deze flat is niet hoog, maar . . . . . . . . . .
De deken is niet hard, maar . . . . . . . . .   In de kelder is het niet licht, maar . . . .
Ik vind deze kussens niet lelijk, maar .
Deze televisie staat niet aan, maar . . . 
Deze koelkast is niet zwaar, maar . . . . 
Het kopje is niet heel, maar . . . . . . . . . . 
De wasmachine wast niet langzaam, maar
De garage is  niet lang, maar . . . . . . . . . .De lamp hangt niet laag, maar . . . . 

Slide 17 - Tekstslide

het bed
het bed - je
het bedje

de bed -den
de bedden
het dek-bed
het dekbed
de dek-bed-den
de dekbedden

de hoes 
de dekbedhoes 

Slide 18 - Tekstslide

0

Slide 19 - Video

opstaan
Ik sta op                  Ik sta om 7.00 uur op                      
hij staat op            Hij staat om 8.00 uur op
wij staan op           Wij staan om half acht op

Slide 20 - Tekstslide

Waar woon je?
Waar woon je?

 In de Boomstraat.
 In de Boomstraat.

Is het een groot huis?
Is het een groot huis?
Dat gaat wel.
 Dat gaat wel.
Ik heb drie kamers. 
Ik heb drie kamers.
 
En jouw huis?
 En jouw huis?
Mijn huis heeft twee kamers.
Mijn huis heeft twee kamers.

Slide 21 - Tekstslide

vraagwoorden
Wie is dat? 
Dat is Jan.
Wat is dat?
Dat is een stoel
Waar is dat? 
In Hoogeveen


Hoe ga je naar school
Hoelang woon je in Nederland?
Wanneer is dat?
Dat is morgen.
Waarom doe je dat?
Ik ben boos 
Welke kleur is dat?
Rood
Hoe ga je naar school?
op de fiets.
Hoelang woon je in Nederland?
twee maanden

Slide 22 - Tekstslide

zinnen maken 
wonen -woon               
kopen -koop
verhuizen- verhuis
zitten - zit
lopen - loop
opruimen - ruim op
schoonmaken  -maak schoon

Slide 23 - Tekstslide


A
schoonmaken
B
opruimen
C
opstaan
D
verhuizen

Slide 24 - Quizvraag


A
de tafelwas
B
de wassentafel
C
de wastafel
D
de wasstoel

Slide 25 - Quizvraag

niet snel maar....
A
vlug
B
mooi
C
kort
D
langzaam

Slide 26 - Quizvraag

niet hard maar...........
A
lief
B
klein
C
zacht
D
mooi

Slide 27 - Quizvraag

niet mooi maar
A
raar
B
lelijk
C
groot
D
boos

Slide 28 - Quizvraag


A
het laken
B
het kussen
C
het bed
D
de deken

Slide 29 - Quizvraag

Hoelaat is het?

A
Half twee
B
Half 1
C
12 uur
D
Half 4

Slide 30 - Quizvraag


A
de deken
B
het laken
C
het dekbed
D
het beddek

Slide 31 - Quizvraag


A
half drie
B
kwart voor drie
C
half vier
D
kwart over drie

Slide 32 - Quizvraag


Slide 33 - Open vraag


Slide 34 - Open vraag


A
de deur
B
de muur
C
het kozijn
D
de kijzon

Slide 35 - Quizvraag

de voeten zijn ...
A
schoon
B
vies
C
vet
D
modder

Slide 36 - Quizvraag


de toren is....
A
recht
B
klein
C
schaaf
D
scheef

Slide 37 - Quizvraag


A
het schoonmaakmiddel
B
het schoonmiddel
C
het maakmiddel
D
de schoonmakers

Slide 38 - Quizvraag