Blok 2 grammatica wwg ow lv, mv / vz, lw, znwd, bnwd

Grammatica

1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 140 min

Onderdelen in deze les

Grammatica

Slide 1 - Tekstslide

werkwoordelijk gezegde
Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Slide 2 - Tekstslide

Hij kon zich gedragen.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
Hij kon
B
zich gedragen
C
kon zich gedragen
D
kon

Slide 3 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Ik leer het onderwerp te vinden.


A
Ik
B
leer
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 4 - Quizvraag

Wat is het Werkwoordelijk gezegde?
A
het eerste werkwoord van een zin.
B
alle werkwoorden samen in een zin.
C
het laatste werkwoord van een zin.

Slide 5 - Quizvraag

De persoonsvorm hoort altijd bij het werkwoordelijk gezegde.
A
juist
B
onjuist

Slide 6 - Quizvraag

Het werkwoordelijk gezegde?

Wie was er vanmiddag aan het spelen?
A
wie
B
was
C
was spelen
D
was aan het spelen

Slide 7 - Quizvraag

Onderwerp (lastige gevallen)
Onderwerp: wie of wat + PV

Slide 8 - Tekstslide

Wat is het onderwerp?

Ik kan nu het onderwerp uit een zin halen.
A
Ik
B
kan
C
het onderwerp
D
een zin

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?
Als onderwerp kozen ze pooldieren.
A
Onderwerp
B
Pooldieren
C
Kozen
D
Ze

Slide 10 - Quizvraag

Hoe vind je het lijdend voorwerp? 
wie/wat + wwg + onderwerp = lijdend voorwerp. 
Wie of wat
+
wwg
+
lijdend voorwerp
onderwerp
=

Slide 11 - Tekstslide

Lijdend voorwerp

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
Jij kan het lijdend voorwerp in die zin vinden.

A
jij
B
het lijdend voorwerp
C
in die zin
D
kan vinden

Slide 12 - Quizvraag

Lijdend voorwerp

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

A
jij
B
het lijdend voorwerp
C
in die zin
D
kan vinden

Slide 13 - Quizvraag

Mevrouw Houben geeft haar stafwerk.
LV?

Slide 14 - Open vraag

De ober brengt June een cola
LV?

Slide 15 - Open vraag

Opdrachten maken 
Maak 2.4 grammatica blok 2

Slide 16 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp
onderwerp
meewerkend voorwerp
lijdend voorwerp

Slide 17 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp

Slide 18 - Tekstslide

Zij geeft mij een knikker.
(wat is het meewerkend voorwerp?)
A
Zij
B
mij
C
een knikker

Slide 19 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp?

Hij gaf haar een kus.
A
Hij
B
gaf
C
haar
D
een kus

Slide 20 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp (mv)?

Aan hem geef ik niets.
A
Aan hem
B
geef
C
ik
D
niets

Slide 21 - Quizvraag

Welke zin heeft geen meewerkend voorwerp?
A
Je moet je slippers aan de waterkant laten staan.
B
Marlies heeft voor haar moeder bloemen meegenomen.
C
Neem je een glaasje water voor me mee?
D
Ik heb na afloop iets lekkers voor de kinderen

Slide 22 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp?
Dat heb ik je gisteren uitgelegd!

A
Dat
B
ik
C
je
D
er is geen mv

Slide 23 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp?

Zij heeft het ons toch verteld.
A
zij
B
heeft
C
ons
D
toch

Slide 24 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp?
Hun vertelde ik de waarheid.
A
hun
B
ik
C
de waarheid

Slide 25 - Quizvraag

Opdrachten maken
Maak 2.5 grammatica blok 2

Slide 26 - Tekstslide

 voorzetsel

Slide 27 - Tekstslide

lidwoorden
bepaald lidwoord
  • de
  • het

onbepaald lidwoord
  • een

Slide 28 - Tekstslide

Zelfstandige naamwoorden
Woorden waar je een lidwoord voor kunt zetten, noem je zelfstandige naamwoorden (znw).

Namen zijn ook zelfstandige naamwoorden. Suzanne en Zwolle zijn dus zelfstandige naamwoorden.

Slide 29 - Tekstslide

bijvoeglijk naamwoorden
                                       een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over het zelfstandig naamwoord

Slide 30 - Tekstslide

Wat is GEEN zelfstandig naamwoord?
A
paard
B
school
C
liefde
D
mooi

Slide 31 - Quizvraag

Wat is GEEN zelfstandig naamwoord?
A
Calvin
B
huis
C
praat
D
oplader

Slide 32 - Quizvraag

Wat is een
zelfstandig naamwoord?
A
met
B
de
C
voorlichtingsavond
D
meedoen

Slide 33 - Quizvraag

Wat zijn zelfstandige naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 34 - Quizvraag

Opdrachten maken
2.6 grammatica blok 2

Slide 35 - Tekstslide