werkbijeenkomst 1 Hé jij, burger!

Hé jij, burger!
PV2LVT-23 Lessen voor de toekomst
werkbijeenkomst 1 


1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
Project Lessen voor de toekomstHBOStudiejaar 2

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Hé jij, burger!
PV2LVT-23 Lessen voor de toekomst
werkbijeenkomst 1 


Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Democratiespel

  • afvalrace
  • Wie weet het meest over de 
Nederlandse democratie?

Slide 2 - Tekstslide

Nodig alle studenten uit te gaan staan. Lees elke vraag hardop voor. Student laat met hand omhoog/omlaag zien welk antwoord hij/zij geeft.

Indien student het fout heeft, gaat deze zitten en doet niet meer mee.

Welke student wint het spel en blijft het langst staan? 
1. Hoe oud moet je zijn om te mogen stemmen in Nederland?


A
HAND OMHOOG: 18
B
HAND OMLAAG: 21

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

2. Waarom is het stempotlood rood?

A
HAND OMHOOG: Rood is de kleur van de socialisten, die het hardst voor algemeen kiesrecht hebben gestreden.
B
HAND OMLAAG: Rood is een opvallende kleur; de stemmentellers kunnen zo snel zien welk vakje is ingevuld.

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

3. Hoe oud moet je zijn om in de Tweede Kamer te mogen zitten?


A
HAND OMHOOG: 18
B
HAND OMLAAG: 21

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

4. Wat is parlementaire onschendbaarheid?


A
HAND OMHOOG: Een Kamerlid kan niet vervolgd worden voor wat hij zegt in de Kamer.
B
HAND OMLAAG: De ministers zijn verantwoordelijk voor wat Kamerleden zeggen.

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

5. Mag je stemmen als je in de gevangenis zit?

A
STAAN: Ja, behalve als de rechter je het kiesrecht heeft ontnomen.
B
ZITTEN: Nee, gevangenen mogen niet stemmen.

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

6. Mag een lid van de Tweede Kamer tegelijkertijd ook lid zijn van het Europees Parlement?

A
HAND OMHOOG: Ja
B
HAND OMLAAG: Nee

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

7. Welke bewering is waar over kleding in de Tweede Kamer?

A
HAND OMHOOG: Kamerleden mogen zelf weten wat voor kleren ze dragen.
B
HAND OMLAAG: Mannelijke Kamerleden moeten een stropdas om.

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

8. Wat gebeurt er als een minister een voorstel heeft voor een nieuwe wet, maar de meerderheid van de Tweede Kamer wil die wet niet?
A
HAND OMHOOG: De wet komt er toch
B
HAND OMLAAG: De wet komt er niet

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

9. Wat is waar over de voorzitter van de Tweede Kamer?

A
HAND OMHOOG: De voorzitter stemt in principe niet mee
B
HAND OMLAAG: De voorzitter debatteert in principe niet mee.

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

10. Wat is GEEN taak van de Tweede Kamer?
A
HAND OMHOOG: De Eerste Kamer controleren
B
HAND OMLAAG: De regering controleren

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

11. Wie mag stemmen bij de Tweede Kamerverkiezingen?


A
HAND OMHOOG: Iedereen die legaal in Nederland woont
B
HAND OMLAAG: Iedereen met de Nederlandse nationaliteit

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

12. Een Kamerlid is een gekozen volksvertegenwoordiger en kan daarom nooit uit...



A
HAND OMHOOG: de Tweede Kamer worden gezet.
B
HAND OMLAAG: de fractie worden gezet.

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

14. Wie bedenken de meeste wetten?



A
Hand omhoog: Leden van de Tweede Kamer
B
Hand omlaag: Ministers en hun ambtenaren

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

13. Wat wordt er in de politiek bedoeld met een fractie?

A
Hand omhoog: Een groep Kamerleden van dezelfde politieke partij
B
Hand omlaag: Een partij die 1 zetel heeft in de Tweede Kamer

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

15. Wie vormen samen de regering van ons land?



A
HAND OMHOOG: De ministers en staatssecretarissen
B
HAND OMLAAG: De Koning en de ministers

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

16. Mag de Koning stemmen?’



A
HAND OMHOOG: Ja
B
HAND OMLAAG: Nee

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

17. Wie zitten in de Staten-Generaal?



A
HAND OMHOOG: Eerste en Tweede Kamerleden
B
HAND OMLAAG: Ministers en staatssecretarissen

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

18. De Tweede Kamer is onderdeel van ...



A
HAND OMHOOG: de uitvoerende macht
B
HAND OMLAAG: de wetgevende macht

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

19. Opiniepeilingen op de dag van de verkiezingen, zogenaamde ‘exitpolls’, ...


A
HAND OMHOOG: ...zijn bij wet verboden om de verkiezingen niet te beïnvloeden.
B
HAND OMLAAG: ...zijn niet verboden.

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

20. De Tweede Kamer kan...



A
HAND OMHOOG: ...de regering naar huis sturen.
B
HAND OMLAAG: ...nieuwe verkiezingen uitschrijven

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


21. Hoe lang mag iemand in de Tweede Kamer zitten?



A
HAND OMHOOG: Onbeperkt
B
HAND OMLAAG: 12 jaar

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

22. Hoe noem je iemand die als stemmentrekker onderaan de
kandidatenlijst van een partij staat?



A
HAND OMHOOG: Hekkensluiter
B
HAND OMLAAG: Lijstduwer

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


23. Hoeveel mensen mogen in Nederland stemmen?



A
HAND OMHOOG: Ongeveer 13 miljoen
B
HAND OMLAAG: Ongeveer 8 miljoen

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

terugblik R'dam

Slide 26 - Tekstslide

evaluatie van kamp driedaagse R'dam
leerdoelen
Je kunt  ….

- vanuit verschillende invalshoeken het begrip ‘burger’ verkennen;
- vanuit de opbrengsten van het filosofisch gesprek en eerdere bijeenkomsten een definitie van ‘burger(schap)’ formuleren.

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesverloop & verwachtingen
LESOPBOUW
  • kern: filosofisch gesprek + verwerkingsopdracht
  • afsluiting: opdracht 'Hoe word je burger?'

VERWACHTINGEN
  • open mindset en actieve deelname  




Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opbouw project
  •   2 hoorcolleges (Ronald)
  •   kamp R'dam (15 - 17 mei)
  •   5 inspiratieworkshops (Mariëlle, Fannie, Sjoera en Ronald)
  •   5 werkbijeenkomsten (door projectdocent)
  •   pedagogiek, golev en onderzoek (deels) ook in teken van burgerschap

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Collegeverwerking
  • verwerking van hoorcolleges -> inhoud & inzicht / verbanden visualiseren
  • mindmap / conceptmap maken

  • inleveren in GradeWork 
  • uiterlijk maandag 27 mei => NIET VERGETEN!

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Werkbijeenkomsten
  • samen en via werkvormen (creatief proces!)
  • per klas een vaste begeleider (projectdocent)
  • 'Hoe word je burger?'' + 'Hoe stimuleer ik de kinderen in mijn klas tot actief burgerschap?'
  • niet direct op beroepsproduct storten, maar eerst energie steken in verkenning van thema
  • daarna pas transfer maken naar concreet onderwijs

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies



  1. ‘Hé jij, burger!’
  2. ‘Future food'
  3. ‘Future proof’
  4. ‘Werken aan beroepsproduct’
  5. ‘Werken aan beroepsproduct’


Let op: bij werkbijeenkomsten hoort soms ook een voorbereidende opdracht.

Deze maak je in Its in  document dat daar klaar staat.
Inhoud werkbijeenkomsten

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 33 - Tekstslide

Inleiding / bruggetje naar filosofisch kringgesprek.

Docent toont zijn of haar paspoort. Daarin staat ook zijn of haar burgerservicenummer. Wat is eigenlijk een burgerservicenummer? Wie weet dat? Maak vervolgens bruggetje naar begrip ‘burger’. Dat begrip gaan we in een filosofisch gesprek verkennen. 
Filosoferen
Tien fasen model 

Fase 1: de inleiding 
Fase 2: de vragen
Fase 3: vragen verzamelen
Fase 4: de startvraag
Fase 5: eerste inventarisatie
Fase 6: eerste vervolgopdracht of verdiepingsvraag
Fase 7: analytisch moment
Fase 8: een nieuwe invalshoek
Fase 9: verwijzen naar één of meer stellingnames
Fase 10: conclusies trekken

Slide 34 - Tekstslide

In kring voeren we een filosofisch gesprek volgend het ‘tien fasen model’. 

Fase 1: De inleiding
Een korte prikkelende inleiding die een kwestie bevat die goed uitgediept kan worden = stap 1 en 2 uit de motiverende opening (met paspoort)

Fase 2: De vragen
Het formuleren van vragen door studenten naar aanleiding van de inleiding. 

Fase 3: Vragen verzamelen
Het bijeen brengen van de startvragen.

Mogelijke prikkelende subvragen: 
Ben jij een burger? Voel je je een burger? Wanneer ben je burger? Hoe ziet burgerschap eruit? Kan iedereen burger worden? Mag iedereen burger worden? Wat is er voor nodig? Welk gedrag past zeker niet bij burgerschap? Welk gedrag wel? Worden we als burger geboren? Wat zijn voorwaarden voor burgerschap? Houden anderen je tegen om burger te zijn? Hebben we allemaal het recht om burger te zijn? Waarvoor dient burgerschap? Hoe kun je burger worden als je dat nog niet bent? etc.

Fase 4: De startvraag
Het selecteren van een specifieke vraag die het uitgangspunt wordt voor het gesprek.

Fase 5: Eerste inventarisatie
Het verzamelen van de eerste antwoorden op de gekozen startvraag. Vaak gebeurt dit door in tweetallen even over de startvraag na te denken. Deze inventarisatie bevat verschillende redenen voor een bepaald antwoord, of verschillende voorbeelden, of verschillende kenmerken, afhankelijk van de startvraag.

Fase 6: Eerste vervolgopdracht of verdiepingsvraag
Een vraag die allen tot verder nadenken aanzet over de startvraag. Meestal komt deze vraag voort uit de gemaakte inventarisatie.

De volgende fasen kunnen afwisselend voorkomen, maar niet noodzakelijk in deze volgorde. Dat geldt wel voor de eerder besproken fasen.

Fase 7: Analytisch moment
Het afbakenen van een ‘woord’ door gezamenlijk een beschrijving op te stellen, door een lijst van kenmerken van een begrip op te stellen waar iedereen het mee eens is. Het controleren of een bepaalde uitspraak klopt, bijvoorbeeld of deze in overeenstemming is met hetgeen in fase 1 is gepresenteerd.

Fase 8: Een nieuwe invalshoek
Als het gesprek op een dood spoor zit, moet een andere invalshoek gezocht worden om de kwestie uit de startvraag nader te onderzoeken. Verandering van perspectief, omkering van de vraagstelling zijn mogelijkheden om tot zo’n nieuwe invalshoek te komen.

Fase 9: Verwijzen naar één of meer stellingnames
Vaak neemt een kind een goed herkenbaar standpunt in. Dergelijke kinderen kunnen als kapstok gebruikt worden om een bepaalde positie te illustreren. In het gesprek kunnen ze ook een extra rol vervullen, door te vragen hoe zij tegen een bepaald argument aankijken, gegeven hun reeds ingenomen standpunt.
 
Fase 10: Conclusies trekken
Het is belangrijk om het gesprek ook echt af te ronden. Conclusies moeten gebaseerd zijn op dat wat reeds naar voren is gebracht. Conclusies komen niet als een duveltje uit een doosje tevoorschijn.

BELANGRIJK
De docent neemt zelf niet deel aan gesprek, zijn rol is die van gespreksleider en zijn taak betreft het bewaken van het gespreksprotocol. Zet LSD in (luisteren – samenvatten – doorvragen); op whiteboard in kernwoorden structuur van gesprek bijhouden / inzichtelijk maken; als gesprek stokt nieuwe invalshoek (nieuwe subvraag) inbrengen; etc.

Bijvoorbeeld: Ben jij een burger? Voel je je een burger? Wanneer ben je burger? Mag iedereen een burger worden? Worden we als burger geboren? etc. etc.
burger

Slide 35 - Woordweb

Inventariseren van subvragen die bij studenten opkomen bij hoofdvraag: 'Wat is een burger?'

Ben jij een burger? Voel je je een burger? Wanneer ben je burger? Hoe ziet burgerschap eruit? Kan iedereen burger worden? Mag iedereen burger worden? Wat is er voor nodig? Welk gedrag past zeker niet bij burgerschap? Welk gedrag wel? Worden we als burger geboren? Wat zijn voorwaarden voor burgerschap? Houden anderen je tegen om burger te zijn? Hebben we allemaal het recht om burger te zijn? Waarvoor dient burgerschap? Hoe kun je burger worden als je dat nog niet bent? etc.

Kies samen met studenten een goede, logische vraag om filosofisch gesprek op te starten. 
o De docent neemt zelf niet deel aan gesprek, zijn rol is die van gespreksleider en zijn taak betreft het bewaken van het gespreksprotocol. Zet LSD in (luisteren – samenvatten – doorvragen); op whiteboard in kernwoorden structuur van gesprek bijhouden / inzichtelijk maken; als gesprek stokt nieuwe invalshoek (nieuwe subvraag) inbrengen; etc. Zie het tien-fasen model in de hierboven reeds genoemde PDF.

Filosoferen
Tien fasen model 

Fase 1: de inleiding 
Fase 2: de vragen
Fase 3: vragen verzamelen
Fase 4: de startvraag
Fase 5: eerste inventarisatie
Fase 6: eerste vervolgopdracht of verdiepingsvraag
Fase 7: analytisch moment
Fase 8: een nieuwe invalshoek
Fase 9: verwijzen naar één of meer stellingnames
Fase 10: conclusies trekken

Slide 36 - Tekstslide

In kring voeren we een filosofisch gesprek volgend het ‘tien fasen model’. 

Fase 1: De inleiding
Een korte prikkelende inleiding die een kwestie bevat die goed uitgediept kan worden = stap 1 en 2 uit de motiverende opening (met paspoort)

Fase 2: De vragen
Het formuleren van vragen door studenten naar aanleiding van de inleiding. 

Fase 3: Vragen verzamelen
Het bijeen brengen van de startvragen.

Mogelijke prikkelende subvragen: 
Ben jij een burger? Voel je je een burger? Wanneer ben je burger? Hoe ziet burgerschap eruit? Kan iedereen burger worden? Mag iedereen burger worden? Wat is er voor nodig? Welk gedrag past zeker niet bij burgerschap? Welk gedrag wel? Worden we als burger geboren? Wat zijn voorwaarden voor burgerschap? Houden anderen je tegen om burger te zijn? Hebben we allemaal het recht om burger te zijn? Waarvoor dient burgerschap? Hoe kun je burger worden als je dat nog niet bent? etc.

Fase 4: De startvraag
Het selecteren van een specifieke vraag die het uitgangspunt wordt voor het gesprek.

Fase 5: Eerste inventarisatie
Het verzamelen van de eerste antwoorden op de gekozen startvraag. Vaak gebeurt dit door in tweetallen even over de startvraag na te denken. Deze inventarisatie bevat verschillende redenen voor een bepaald antwoord, of verschillende voorbeelden, of verschillende kenmerken, afhankelijk van de startvraag.

Fase 6: Eerste vervolgopdracht of verdiepingsvraag
Een vraag die allen tot verder nadenken aanzet over de startvraag. Meestal komt deze vraag voort uit de gemaakte inventarisatie.

De volgende fasen kunnen afwisselend voorkomen, maar niet noodzakelijk in deze volgorde. Dat geldt wel voor de eerder besproken fasen.

Fase 7: Analytisch moment
Het afbakenen van een ‘woord’ door gezamenlijk een beschrijving op te stellen, door een lijst van kenmerken van een begrip op te stellen waar iedereen het mee eens is. Het controleren of een bepaalde uitspraak klopt, bijvoorbeeld of deze in overeenstemming is met hetgeen in fase 1 is gepresenteerd.

Fase 8: Een nieuwe invalshoek
Als het gesprek op een dood spoor zit, moet een andere invalshoek gezocht worden om de kwestie uit de startvraag nader te onderzoeken. Verandering van perspectief, omkering van de vraagstelling zijn mogelijkheden om tot zo’n nieuwe invalshoek te komen.

Fase 9: Verwijzen naar één of meer stellingnames
Vaak neemt een kind een goed herkenbaar standpunt in. Dergelijke kinderen kunnen als kapstok gebruikt worden om een bepaalde positie te illustreren. In het gesprek kunnen ze ook een extra rol vervullen, door te vragen hoe zij tegen een bepaald argument aankijken, gegeven hun reeds ingenomen standpunt.
 
Fase 10: Conclusies trekken
Het is belangrijk om het gesprek ook echt af te ronden. Conclusies moeten gebaseerd zijn op dat wat reeds naar voren is gebracht. Conclusies komen niet als een duveltje uit een doosje tevoorschijn.

BELANGRIJK
De docent neemt zelf niet deel aan gesprek, zijn rol is die van gespreksleider en zijn taak betreft het bewaken van het gespreksprotocol. Zet LSD in (luisteren – samenvatten – doorvragen); op whiteboard in kernwoorden structuur van gesprek bijhouden / inzichtelijk maken; als gesprek stokt nieuwe invalshoek (nieuwe subvraag) inbrengen; etc.

'Wat is burger / burgerschap?'
  • Uiteen in groepjes
  • Neem de inhoud vanuit de hoorcolleges, studiereis R'dam en het filosofisch gesprek mee in jullie antwoord op de vraag.
  • Formulier jullie antwoord in de vorm van een mindmap of concept map.
  • Luister goed naar elkaars definities en probeer niet direct tot een ‘perfect’ antwoord te komen.  Neem de tijd!



Slide 37 - Tekstslide

in groepjes gaan studenten - met input vanuit de hoorcolleges, studiereis en het filosofisch gesprek - een woordspin of mindmap maken rondom de vraag ‘Wat is een burger?’. 

Docent daagt elk groepje uit tot het maken van de meest volledige poster.

Slide 38 - Tekstslide

Las een leespauze in. Studenten nemen aandachtig de tekst door en maken daarbij voor zichzelf aantekeningen. Uit welke onderdelen bestaat burgerschap in deze publicatie? Laat de studenten in hun groepje vervolgens hun mindmap/concept map verder aanvullen. 

En in zekere zin sluit Digitale Geletterdheid ook nauw aan bij burgerschap. Als groepje tijd over heeft, ook DG meenemen in analyse.

De vakdidactische kijkwijzerbundel eventueel erbij pakken als een groepje sneller klaar is. Ook daar op pagina .32 aandacht voor Burgerschap.

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Individueel: 'Hoe word je burger?'
  • Geef jouw persoonlijke antwoord op de vraag ‘Hoe word je burger?’. 
  • Doe dit door zoveel mogelijk gedachten op te schrijven. 
  • Schrijf 4 min. zonder je pen van het papier te halen. 
  • Noteer alles wat in je opkomt. Laat je pen als vanzelf leeglopen.
  • Benader vraag vanuit  perspectieven: persoon - burger - leerkracht 

timer
4:00

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbereiding werkbijeenkomst 2
  • bekijken documentaire 'Future Food''
  • maken van opdracht 

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Check out

Slide 42 - Tekstslide

Kort vragen naar hoe studenten terugkijken op deze bijeenkomst. Wat nemen zij persoonlijk mee uit de bijeenkomst? Het begrip ‘burgerschap’ is door iedere student onderzocht. Zijn de gedachten van de student veranderd of aangevuld tav persoonlijke betekenis burgerschap?
Filosoferen in kleine kring
  1. starten met vraag: Wat is een burger?
  2. vervolgens steeds een vraag uit de vragenpot trekken
  3. de diepte in
  4. noteer belangrijke uitspraken of inzichten

Slide 43 - Tekstslide

Dit is een alternatieve werkvorm voor als filosoferen in grote kring niet lukt of te dicht volgt op de inspiratiebijeenkomst over 'Onsterfelijkheid' waarin ook al filosofisch gesprek zit.