2B Leesvaardigheid - les 9




WELKOM BIJ HET VAK NEDERLANDS!
 


Mevrouw Duinhouwer
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les




WELKOM BIJ HET VAK NEDERLANDS!
 


Mevrouw Duinhouwer

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

LESPROGRAMMA
  • Onderwerp en hoofdgedachte
  • Lezen

Slide 3 - Tekstslide

Onderwerp en hoofdgedachte
- Hoe herken ik het onderwerp van een tekst?
- Hoe herken ik de hoofdgedachte van een tekst?

Slide 4 - Tekstslide

Elke tekst bevat een onderwerp en hoofdgedachte.
Onderwerp
- Het onderwerp geeft in één woord of in een aantal woorden aan, waar de tekst over gaat
- Het onderwerp is nooit een hele zin
- Je kunt het onderwerp vaak al uit de titel halen
- Vaak wordt het onderwerp letterlijk herhaald in de tekst


Slide 5 - Tekstslide

Elke tekst bevat een onderwerp en hoofdgedachte.
Hoofdgedachte
- De hoofdgedachte van een tekst geeft in één zin de belangrijkste informatie uit de tekst weer
- Het is dus de kortst mogelijke samenvatting van een tekst
- Je kunt de hoofdgedachte formuleren door antwoord te geven op de vraag : "Wat zegt de schrijver over het onderwerp?"

Slide 6 - Tekstslide

Voorbeeld

Slide 7 - Tekstslide

Antwoord voorbeeld
Onderwerp
"Yellow Cabs"
Hoofdgedachte
De circa 13.00 fameuze gele taxi's in de Amerikaanse metropool New York worden vervangen.

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Feiten en meningen
Een feit is iets waarvan je kunt controleren of het waar is of niet. 

Een mening of een standpunt is wat iemand van iets vindt. Met deze mening kun je het eens of oneens zijn. Een mening herken je vaak aan de volgende signaalwoorden: 
ik vind, volgens mij, lijkt mij, naar mijn mening, mijns inziens 

Slide 10 - Tekstslide

Argumenten
Als een auteur zegt waarom hij/zij iets vindt, dan gebruikt hij/zij één of meerdere argumenten. 
Argumenten herken je vaak aan de volgende signaalwoorden: 
want, omdat, namelijk, immers. 

Feitelijke argumenten zijn het sterkst. 

Slide 11 - Tekstslide

Wat is het standpunt en wat is het argument in onderstaande zin?

Dieselauto's ouder dan vijftien jaar zouden in het centrum van Utrecht verboden moeten worden; die stoten immers hoge concentraties giftige stoffen uit.

Slide 12 - Open vraag

Wat is het standpunt en wat is het argument in onderstaande zin?

Omdat sommige leerlingen faalangstig zijn, geeft meneer Vonk geen onverwachte so's.

Slide 13 - Open vraag

Aan de slag
HUISWERK NAKIJKEN
SOM: Kies een tekst uit en markeer de standpunten, 
Kijk samen met je buurman of -vrouw je huiswerk na:
Wissel je artikel uit en gebruik het nakijkmodel die in SOM staat.

Klaar? Maak de opdracht in Learnbeat: het verschil tussen standpunten en argumenten

Heb je deze opdracht al gemaakt? 
Begin met het maken van de oefentoets van Hoofdstuk 1
De oefentoets staat in SOM
Neem eerst de theorie door van Hoofdstuk 1






Klaar?

Niet klaar?
Huiswerk volgende les

Slide 14 - Tekstslide

Huiswerk nakijken
Kijk en vergelijk samen met je buurman of -vrouw je huiswerk na.
Gebruik het nakijkmodel die in SOM staat.

SOM: Kies een tekst uit en markeer de standpunten, argumenten en feiten. 
Deze opdracht maak je individueel.
Markeer de standpunten, argumenten en feiten als volgt:
standpunt
argument
feiten

 



Slide 15 - Tekstslide

Hoofdzaken en bijzaken
De belangrijke informatie in een tekst noem je de hoofdzaken.
Wat niet zo belangrijk is zijn de bijzaken.

Slide 16 - Tekstslide

Hoofdzaken
Voorkeursplaatsen tekst:
Inleiding & slot

Voorkeursplaatsen alinea:
Kernzin

Slide 17 - Tekstslide

Hoofdzaken uit tekst halen
  • Onderstreep/markeer tijdens het lezen hoofdzaken

  • Let op voorkeursplaatsen (inleiding, slot, kernzinnen) en opvallend gedrukte woorden

  • Van de hoofdzaken kun je een samenvatting maken of een schema

Slide 18 - Tekstslide

Hoofdzaken
Hoe en waar vind je de hoofdzaken?

  • Vaak in de eerste, de tweede en/of de laatste zin van een alinea.
  • Daartussen staan vaak voorbeelden, toelichtingen of een verdere uitleg, dat zijn bijzaken.
    Denk aan de hamburger... 

Stel jezelf de volgende vragen:
  1. Heb ik deze zin nodig om de tekst/de alinea goed te begrijpen?
  2. Wat zegt deze zin over het (deel)onderwerp?
Hoofdzaken (structuur)
Hoofdzaken (structuur)
Bijzaken (vulling)

Slide 19 - Tekstslide

Klas 48 uur zonder telefoon
Leerlingen van de onderbouw van het Lorentz Lyceum uit Arnhem hebben onlangs succesvol meegedaan aan een experiment waarbij ze gedurende twee dagen geen mobiel, games of sociale media mochten gebruiken. ‘De No Phone Challenge was flink afkicken’, zegt de mentor. De leerlingen vonden zelf dat ze veel socialer waren, zowel in de klas als thuis. De pauzes leken langer en werden leuker bevonden. ‘We gingen spellen doen en ik sprak mijn klasgenoten meer’, somt een leerling op. ‘We hadden ook meer tijd voor huiswerk.’
Welke zin is de belangrijkste in deze tekst? Waarom?

Slide 20 - Tekstslide

wat is de kernzin van iedere alinea?

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Aan de slag
OEFENTOETS HOOFDSTUK 1 
Maak de oefentoets van Hoofdstuk 1
Neem eerst de theorie door van Hoofdstuk 1
Klaar? Vraag het antwoordmodel bij mij op om je oefentoets na te kijken.
OF
SAMENVATTING MAKEN VAN HOOFDSTUK 1 t/m 3:
Hoofd- en bijzaken en kernzinnen
Tekstverbanden en signaalwoorden

OF
Learnbeat:
Opdracht maken Leesvaardigheid: onderwerp van een tekst








Slide 23 - Tekstslide