Les 9 6/11

Wat gaan we vandaag doen?
Opwarmer
Spelling werkwoorden tt en vt
Leestekens
Lezen
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsEnseignement Secondaire

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 75 min

Onderdelen in deze les

Wat gaan we vandaag doen?
Opwarmer
Spelling werkwoorden tt en vt
Leestekens
Lezen

Slide 1 - Tekstslide

Opwarmer
Navo
d.w.z.

Slide 2 - Tekstslide

Huiswerk
 Afmaken instapopdracht (opdr.2)paragraaf 1.9
Spelling

Slide 3 - Tekstslide

Oefenen spelling persoonsvorm
https://www.cambiumned.nl/werkwoordspelling/persoonsvorm-verleden-tijd/

Slide 4 - Tekstslide

Interpunctie en leestekens (1)

Hoe zit het nou???

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide


Ik kook oma.

Schiet op papa.

Stop, niet schieten!

I like cooking my family and my pets.

Ik kook, oma.

Schiet op, papa.

Stop niet, schieten!

I like cooking, my family and my pets.

Slide 7 - Tekstslide

Als je een uitleg of toelichting geeft van iets gebruik je?
A
Dubbelepunt
B
Komma
C
Puntkomma
D
Punt

Slide 8 - Quizvraag

Welk leesteken mist er in de zin?
Dat is morgen, zei Gerrit.
A
Dubbele punt
B
Aanhalingstekens
C
Komma
D
Uitroepteken

Slide 9 - Quizvraag

Welk leesteken moet aan het eind van onderstaande zin komen?
Hoe gaat het met je
A
Vraagteken
B
Uitroepteken
C
Punt

Slide 10 - Quizvraag

Welk leesteken hoort er achter de zin?

Ik ben blij dat het bijna vakantie is

A
een punt
B
een uitroepteken
C
een vraagteken
D
niets

Slide 11 - Quizvraag

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Een puntkomma gebruik je......
A
bij een opsomming
B
bij een gedachte
C
bij het begin van een zin
D
om twee zinnen te verbinden

Slide 14 - Quizvraag

Waar komt de puntkomma?

Zij heeft een nieuw kapsel het staat haar heel goed.
A
Na "kapsel"
B
Na "het"
C
Na "haar"
D
Na "heel"

Slide 15 - Quizvraag

Waar komt de puntkomma?

Het concert is morgen er worden veel mensen verwacht.
A
Na "concert"
B
Na "is"
C
Na "morgen"
D
Na "veel"

Slide 16 - Quizvraag

Waardoor kun je vaak een puntkomma vervangen?
A
een komma
B
en
C
je kunt de puntkomma niet vervangen

Slide 17 - Quizvraag

Kloppen de leestekens?
A
Bert als je klaar bent mag je gaan.
B
Bert, als je klaar bent mag je gaan.
C
Bert, als je klaar bent, mag je gaan.
D
Bert als je klaar bent, mag je gaan.

Slide 18 - Quizvraag

Leestekens. Welke zin heeft alle leestekens goed?
A
Ga jij smorgens nog naar vakwerktijd?
B
Ga jij 's morgens nog naar vakwerktijd.
C
Ga jij 's morgens nog naar vakwerktijd?
D
Ga jij s' morgens nog naar vakwerktijd?

Slide 19 - Quizvraag

Kloppen de leestekens?
A
We gaan het vandaag niet halen alles te bemesten, de tractor is kapot.
B
We gaan het vandaag niet halen alles te bemesten de tractor is kapot.
C
We gaan het vandaag niet halen alles te bemesten; de tractor is kapot.
D
We gaan het vandaag niet halen alles te bemesten: de tractor is kapot.

Slide 20 - Quizvraag

Wanneer gebruiken we komma's in een zin? Schrijf op wat je weet.

Slide 21 - Open vraag

Komma's in een zin
- Bij een pauze
- Tussen delen van een opsomming: appels, peren, shampoo en brood 
- Tussen twee persoonsvormen: Als Bart komt, kom ik ook.
- Voor- of nadat je iemand aanspreekt: Bart, kom jij ook?
- Na een aanhef: Geachte heer/mevrouw,
- Voor verbindingswoorden als: omdat, maar, want etc.



Slide 22 - Tekstslide

Citaat
Aanhalingstekens gebruik je als je letterlijk opschrijft wat iemand zegt. Dit noem je ook wel een citaat.

Het citaat staat tussen de aanhalingstekens. 
De zin: Maartje vraagt hoe laat het is. 
Maartje vraagt: 'Hoe laat is het?' 

Slide 23 - Tekstslide

Welk citaat heeft de juiste leestekens?
A
"Dit is een voorbeeldzin."
B
"Dit is een voorbeeldzin"
C
Dit is een voorbeeldzin"
D
Dit is een voorbeeldzin.

Slide 24 - Quizvraag

Welke zin bevat de juiste leestekens?
A
- Waar ga je naartoe, vroeg ze.
B
'Waar ga je naartoe?' vroeg ze
C
- 'Waar ga je naartoe', vroeg ze.
D
- 'Waar ga je naartoe?' vroeg ze.

Slide 25 - Quizvraag

Wat is het betekenisverschil van de komma in de zinnen:
1. Ik bel je, oma.
2. Ik bel je oma.

Slide 26 - Open vraag

Wat is het betekenisverschil van de komma in de zinnen:
1. Schiet op, slaapkoppen!
2. Schiet op slaapkoppen!

Slide 27 - Open vraag

In welke twee gevallen gebruik je de punt? (in een zin en binnen een woord)

Slide 28 - Open vraag

Voeg hoofdletters en leestekens toe in de zin:
s avonds in de schemering komt op de veluwe de rugstreeppad tevoorschijn

Slide 29 - Open vraag

Opwarmer
Het was
't Was

Slide 30 - Tekstslide

Voeg hoofdletters en leestekens toe in de zin:
op de markt zie je allerlei vergeten groenten zoals pastinaken en aardperen

Slide 31 - Open vraag

Voeg hoofdletters en leestekens toe in de zin:
heb jij ook zon zin om te gaan zwemmen? vroeg jelles broertje

Slide 32 - Open vraag

Voeg hoofdletters en leestekens toe in de zin:
de plaatsnaam s-gravenhage ontstond pas later dan den haag

Slide 33 - Open vraag

Voeg hoofdletters en leestekens toe in de zin:
t zal mij benieuwen hoe die supersterren er zonder plamuur uitzien

Slide 34 - Open vraag

Voeg hoofdletters en leestekens toe in de zin:
hans vader heet ook hans, vertelde ze, maar zn opa heette han

Slide 35 - Open vraag

Voeg hoofdletters en leestekens toe in de zin:
miv 11 december begint de nieuwe dienstregeling van de ns

Slide 36 - Open vraag

Begrijpend lezen
Oefenen lezen

Slide 37 - Tekstslide

Les 9 6/11

Slide 38 - Tekstslide