week 5 werkwoorden

Buenos días
¿Qué vamos a hacer?
  • repetir los verbos
  • los deberes
  • estar y tener
jueves, 3 de febrero
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Buenos días
¿Qué vamos a hacer?
  • repetir los verbos
  • los deberes
  • estar y tener
jueves, 3 de febrero

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Agenda
noteer voor donderdag 10 februari
  • leren: de regelmatige werkwoorden (tarea 3.2)
  • leren: estar en tener (tarea 3.4)
  • maken: Libro de ejercicios 2.1, 2.2 en 2.4
Plan nu 3 momenten in je agenda:
  • 2 x vervoegingen leren
  • 1 x opdrachten maken

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf uit in je schrift
trabajar
yo
él, ella, usted
nosotros
vosotros
ellos, ellas, ustedes
beber
escribir
timer
5:00
Leerdoel: werkwoorden

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf uit in je schrift
trabajar
trabajo
trabajas
trabaja
trabajamos
trabajáis
trabajan
yo
él, ella, usted
nosotros
vosotros
ellos, ellas, ustedes
beber
bebo
bebes
bebe
bebemos
bebéis
beben
escribir
escribo
escribes
escribe
escribimos
escribís
escriben
Leerdoel: werkwoorden

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

trabajamos
escribís
come
hablas
viven
bebo
ellos
vosotros
yo
nosotros
él

Slide 5 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

verbos regulares
yo
él, ella, usted
nosotros/as
vosotros/as
ellos, ellas, ustedes
hablar
hablo
hablas
habla
hablamos
habláis
hablan
comer
como
comes
come
comemos
coméis
comen
vivir
vivo
vives
vive
vivimos
vivís
viven
praten
eten
wonen/leven
Leerdoel: werkwoorden

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

trabajar, él

Slide 7 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

comer, nosotros

Slide 8 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

vivir, vosotros

Slide 9 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

escribir, tú

Slide 10 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

beber, Paco y Pepe

Slide 11 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

hablar, Carmen

Slide 12 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

vender, el señor

Slide 13 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

recibir, Pepe y tú

Slide 14 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vamos a corregir
 
tarea 3.3 opdracht A, B, C, D. 
Módulo pág. 33/34
Leerdoel: werkwoorden

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

uitwerking
B.
1. hablo
2. trabajamos
3. bailáis
4. canta
5. estudia
6. visitan
C.
1. come
2. beben
3. lees
4. aprendemos
5. corro
6. leo
D.
1. vivimos
2. escribe
3. como
4. recibe
5. descubrís
6. vives
Leerdoel: werkwoorden
Módulo pág. 33/34

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

estar en tener
yo
él, ella, ud
nosotros/as
vosotros/as
ellos, ellas, uds
estar (zijn)
estoy
estás
está
estamos
estáis
están
tener (hebben)
tengo
tienes
tiene
tenemos
tenéis
tienen
welk werkwoord wat "zijn" betekent ken je al?
Leerdoel: onregelmatige werkwoorden
Módulo pág.36

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 18 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Zelfstandig aan de slag:
  • Uit je module: pagina 35 ej. E
  • Uit je module: pagina 37 ej. A
  • Uit je libro de alumno: pagina 35 opdracht 7 en 8

timer
15:00
Extra uitdaging:
Module pág. 35 ej. F

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

uitwerkingen
A. 
1. tienes
2. tengo
3. tiene
4. tenéis
5. tenemos
6. tiene
E.
1. hablamos
2. vivís
3. explica
4. aprendes
5. vives
6. leen
7. abre
8. comen
Módulo pág. 35, 37

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

uitwerkingen
LA: pág. 35 ej. 7
1. e
2. d
3. b
4. c
5. a 
LA: pág. 35 ej. 8
estudia (estudiar)
habla (hablar)
canta (cantar)
escucha (escuchar)
estudia (estudiar)
viaja (viajar)
pasean (pasear)
visitan (visitar)

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hablar en español
¿Quién comienza?           Wie begint?  
¿A quién le toca?              Wie is er aan de beurt? 
¿Me toca a mí?                   Ben ik aan de beurt?
Es tu turno.                          Het is jouw beurt.
Tira el dado.                        Gooi de dobbelsteen. 
(no) es correcto.                Dat klopt (niet).
¡Yo he ganado!                    Ik heb gewonnen!








yo / él / (naam)
sí / no
¡Vale! (oké)
Enhorabuena
(gefeliciteerd)

Slide 23 - Tekstslide

casilla