Aardrijkskunde les week 22 G1

Deze week gaan wij bezig met een nieuw type natuurramp: de orkanen.

Ook van dit type natuurramp heeft Japan veel last (en net zoals bij de vorige natuurrampen heeft Nederland van deze ook relatief weinig last). 

In deze les leer je het volgende: 

- Hoe ontstaat een orkaan (ook komen er Tornado's aan bod)
- Wat zijn de gevolgen van een orkaan.
- Op wat voor manier kunnen orkanen worden ingedeeld? 
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Deze week gaan wij bezig met een nieuw type natuurramp: de orkanen.

Ook van dit type natuurramp heeft Japan veel last (en net zoals bij de vorige natuurrampen heeft Nederland van deze ook relatief weinig last). 

In deze les leer je het volgende: 

- Hoe ontstaat een orkaan (ook komen er Tornado's aan bod)
- Wat zijn de gevolgen van een orkaan.
- Op wat voor manier kunnen orkanen worden ingedeeld? 

Slide 1 - Tekstslide

Wat is een orkaan?

We spreken van een orkaan als er sprake is van een tropische storm met minimaal een windsnelheid van 117 km/uur. Dit is vanaf windkracht 12. 

In Nederland spreken we vanaf windkracht 9 van Storm (vanaf 75 km/uur).

Nederland kent nauwelijks orkanen. Wel heb je soms windstoten van boven 117 km/uur. Maar dat is te kortstondig om het een orkaan te noemen. 



Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Hoe onstaat een orkaan? 
Voor het ontstaan van een orkaan worden er verschillende stappen doorlopen.
1) Het oceaanwater moet minimaal 26,5°C zijn. 

2) Dit water gaat verdampen en stijgt op. Je krijgt dus nu al veel regen en mogelijk onweer. Dit gebeurt op veel plaatsen tegelijk.

3) Op de plaatsen waar veel lucht opstijgt, ontstaat een tekort. Dit wordt aangevuld door lucht van verderop. Dit is als het ware een aanzuigende kracht. 

4) Dit proces wordt steeds sterker. De lucht stijgt sneller op en er moet dus ook sneller lucht worden aangevuld. Dit is te voelen in enorme windsnelheden. 

5) In het midden ontstaan een 'oog'. Een windstil en helder gebied met daaromheen de hoge windsnelheden. Dit grote gebied gaat zich over de oceanen bewegen.
6) Als het gebied kouder water of land bereikt wordt het afgesneden van zijn bron en sterft uit.

Slide 4 - Tekstslide

Dit is een normaal Lage Drukgebied. Hier stijgt de lucht ook op en gaat draaien rond een bepaald punt. 
Dit is een orkaan. Begint als een Lage Drukgebied maar door grotere verschillen in temperatuur en meer neerslag wordt het compacter en krachtiger.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Waar komen orkanen vooral voor? 
De meeste orkanen komen voor op 10° NB en op 10° ZB (NIET OP DE EVENAAR). 

De reden hiervoor is dat op deze plaatsen het water erg warm kan worden en dat het water hier veel ruimte heeft (om op te bouwen). 

Op de evenaar kan het water toch ook warm worden? 
Jazeker, maar hier is er geen draaiing van de aarde (daar is het draaiende effect niet te voelen)
 Hierdoor kunnen de luchtstromen niet rondom één punt gaan draaien.

Waarom geen orkanen in Europa?  
Het water is hier te koud en ook is er te weinig ruimte voor een grote orkaan om zich op te bouwen. 
Zie hiervoor het volgende filmpje. 

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Wanneer zijn de meeste orkanen? 

Voor het ontstaan van orkanen is er zeewater van minimaal 26,5° C nodig. Op het noordelijk halfrond is dit pas vanaf het einde van de zomer, dus eind augustus of september. 

Let op. De kans is dan het grootste. Buiten deze maanden
kunnen er ook nog orkanen optreden op het noordelijk
halfrond. Kijk maar naar cycloon Amphan afgelopen week
in India en Bangladesh. 

Verder heb je de naam orkaan, hurricane, cyclonen en tyfonen voorbij zien komen.
 Dit zijn allemaal synoniemen. In de VS
spreekt met van orkanen of hurricanes. 
Cyclonen in Zuid-Azië.
Tyfonen in Zuidoost-Azië (Vooral de Filipijnen en Japan). 

Slide 9 - Tekstslide

Wat maakt een orkaan zo gevaarlijk? 
Ten eerste: enorme hoge windsnelheden. Objecten en mensen worden makkelijk meegesleurd. Ook kunnen gebouwen instorten (met name in arme landen een probleem).

Ten tweede: de enorme hoeveelheden neerslag die er valt. Er kunnen overstromingen ontstaan. Ook als er gebieden met rivieren/meren zijn, kunnen deze makkelijk overstromen. 

Ten derde: de krachtige winden duwen het zeewater tegen het land aan. Rivieren kunnen hun water niet meer lozen in zee: overstromingen. Dit kan trouwens ook gebeuren bij storm (belangrijkste oorzaak van de watersnoodramp in 1953). 

Ten vierde: een orkaan is onvoorspelbaar! Je kunt natuurlijk de orkaan volgen via de satteliet, maar soms kan een orkaan een onverwachte route afleggen. Hierdoor kun je er soms niet goed op voorbereiden. Zie volgend voorbeeld. 

Slide 10 - Tekstslide

Orkaan Sandy in oktober 2012.
Bekijk de route die Sandy aflegt. 
Men dacht dat deze bij Florida aan
land zou gaan. Maar ging plotseling toch naar het noorden en eindigde bij New York.

De replica van een oud schip was bezig met een toer over zee en werd overvallen door de orkaan.

Op sommige plaatsen rondom New York moest men zich snel
voorbereiden (rechtsonder). Waar kennen we dit nog meer van?

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Naast orkanen heeft Japan ook te kampen met Tornado's. 

Een tornado is een zeer krachtige wervelwind. Bij deze wervelwind kan de windsnelheid tot 500 km/uur oplopen (hoger dan een orkaan). 

Verder is een tornado op een kleine schaal en duurt hoogstens een paar uur. 

Slide 13 - Tekstslide

Hoe ontstaat een tornado?

Rond plaatsen met tornado's botsen extreme koude luchtstromen op zeer hete luchtstromen. Vaak zijn de verschillen meer dan 60°C (lucht van -30 botst op +30). Dit kennen wij in Europa nauwelijks dus komen zeer krachtige wervelwinden nauwelijks voor.

Als de twee luchtstromen op elkaar botsen, gaat de zwaardere koude lucht onder de warmere lucht. Vanwege het grote verschil in temperatuur gaat  de warme lucht met een enorme snelheid omhoog.
Vanwege de condensatie gaat de stijgende lucht wervelen en wordt daarna enorm krachtig. 

Slide 14 - Tekstslide

Tornado's zijn sporadisch in Nederland voorgekomen. In 1674 is een deel van de Domtoren in Utrecht verwoest door een tornado. 

Slide 15 - Tekstslide

Vanaf welke windsnelheid mag je spreken van een orkaan?
A
98
B
117
C
130
D
156

Slide 16 - Quizvraag

Waarom zijn de windsnelheden zo hoog bij een orkaan?
A
Lucht stijgt snel op de oceanen en dit moet worden aangevuld.
B
Er is sprake van veel onweer.
C
Er botsen veel luchtstromen op elkaar.
D
De aarde draait en geeft de wind een extra zetje.

Slide 17 - Quizvraag

Orkanen beginnen meestal op 1 land/zee en eindigen meestal op 2 land/zee.
Vul het juiste woord in.
A
1=land 2=land
B
1=zee 2=zee
C
1=land 2=zee
D
1=zee 2=land

Slide 18 - Quizvraag

Wanneer zijn er in de Verenigde Staten de meeste orkanen?
A
Augustus, september en oktober.
B
November, december en januari.
C
Februari, maart en april
D
Mei, juni en juli

Slide 19 - Quizvraag

Bij de pijl is de orkaan zwakker geworden en zal daarna weer krachtiger worden. Hoe komt dit?
A
De orkaan maakt een scherpe bocht en verliest zijn kracht.
B
De orkaan gaat een stukje over land en verzwakt daardoor.
C
Er komt een koudere luchtstroom langs en verzwakt.
D
De orkaan is hier al zijn neerslag kwijt waardoor het verzwakt.

Slide 20 - Quizvraag

Wat maakte orkaan Sandy in 2012 vooral zo gevaarlijk?
A
Er kwam uitzonderlijk veel neerslag mee
B
De orkaan ging alleen maar over land.
C
De baan was lastig te voorspellen
D
De huizen waren heel zwak in het gebied waar de orkaan aan land kwam.

Slide 21 - Quizvraag

Waarom zijn er in Europa relatief weinig tornado's?
A
In Europa valt er teveel neerslag voor het ontstaan van een tornado.
B
Europa is te vol gebouwd en houdt veel lucht tegen.
C
Europa heeft te veel invloed van de zee waardoor het weer nooit zo onstuimig is.
D
Er botsen in Europa geen extreme koude en warme luchtstromen op elkaar.

Slide 22 - Quizvraag

Vanaf dinsdag kun je de vragen van paragraaf 3 nakijken. 
Huiswerk voor 2 juni (op de dinsdag). Inleveren via itslearning bij Huiswerk 2 juni. 

Paragraaf 4: 1, 2, 3, 4b (probeer 4b zonder het filmpje te maken), 6 c en d, 8, 9

Slide 23 - Tekstslide