KWT-uur Duits Kapitel 1, Lektion 1 (Mittwoch, den 20. September)

KWT-uur Duits
Mittwoch, den 20. September
Mittwoch, den 20. September
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

KWT-uur Duits
Mittwoch, den 20. September
Mittwoch, den 20. September

Slide 1 - Tekstslide

Kapitel 1 - Berlin 

Slide 2 - Tekstslide

Das Programm
  • De zwakke werkwoorden in de tegenwoordige tijd (das Präsens der schwachen Verben) (Grammatik A).

  • De onregelmatige werkwoorden haben en sein in de tegenwoordige tijd (das Präsens von haben und sein) (Grammatik B).
Mittwoch, den 20. September

Slide 3 - Tekstslide

ich
du
er/sie/es

wir
ihr
sie/Sie
ik
jij
hij/zij/het

wij
jullie
zij/u
wohne
wohnst
wohnt

wohnen
wohnt
wohnen
reise
reist
reist

reisen
reist
reisen
heiße
heißt
heißt

heißen
heißt
heißen
wohnen          reisen          heißen
1. Stam? werkwoord -en
2. Plaats uitgang die hoort bij het persoonlijk voornaamwoord
Bijv.: wohnen - wohn - du wohnst
ezelsbruggetje:
(fe)esttenten

Slide 4 - Tekstslide

IDEWIS en (FE-ESTTENTEN)
I
D
E
W
I
S

Slide 5 - Tekstslide

zwakke werkwoorden

stam van een werkwoord

(FE) - ESTTENTEN


ich
stam + e
du
stam + st
er / sie / es
stam + t
wir
stam + en
ihr
stam + t
sie /Sie
stam + en

Slide 6 - Tekstslide

 De werkwoorden haben en sein
pers. vnw
haben = hebben
sein = zijn
ich
habe
bin
du
hast
bist
er/sie/es
hat
ist
wir
haben
sind
ihr
habt
seid
sie/Sie
haben
sind

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Wat betekent het werkwoord "sein" en "haben"?

Slide 9 - Open vraag

Schrijf op wat je weet over de werkwoorden haben en sein. Dat mag in het Duits en in het Nederlands.

Slide 10 - Open vraag

Het zwakke werkwoord wohnen 
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie - Sie
wohne
wohnst
wohnt
wohnen
wohnt
wohnen

Slide 11 - Sleepvraag

Sleep het juiste werkwoord van haben naar het juiste persoonlijk voornaamwoord.
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
hat
hast
haben
haben
habe
habt

Slide 12 - Sleepvraag

Sleep het juiste werkwoord van sein naar het juiste persoonlijk voornaamwoord.
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
bin
bist
ist
sind
seid
sind

Slide 13 - Sleepvraag

Samenvatting
1. Stam (-en /-n)
2. persoonlijk voornaamwoord (IDEWIS)
3. Uitgangen (feesttenten)
                           

Slide 14 - Tekstslide