Middeleeuwen


Het leenstelsel

  • Karel de Grote kon zijn land niet alleen besturen.
  • Daarom kreeg hij hulp van vazallen: mannen die met hem meevochten

  • Zijn trouwste vazallen kregen als beloning ieder een gebied in leen. 
  • Zij mochten dit namens hem besturen: zij werden zijn leenmannen.
  • Het leenstelsel heet ook wel: feodalisme
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les


Het leenstelsel

  • Karel de Grote kon zijn land niet alleen besturen.
  • Daarom kreeg hij hulp van vazallen: mannen die met hem meevochten

  • Zijn trouwste vazallen kregen als beloning ieder een gebied in leen. 
  • Zij mochten dit namens hem besturen: zij werden zijn leenmannen.
  • Het leenstelsel heet ook wel: feodalisme

Slide 1 - Tekstslide

Onveilig
Door de onveiligheid aan het eind van de vroege middeleeuwen gingen mensen zich terugtrekken in stevige dorpen.

Slide 2 - Tekstslide

Een donjon, of mottekasteel, was een versterkte wachttoren. Hier woonde de heer als er gevaar was.
Het gebied buiten het domein bestond uit de grond van de vrije boeren en de woeste gronden, onontgonnen gebied en bossen.
De vrije boeren moesten tijdens een oorlog wél meevechten met de heer. De wapenuitrusting moesten ze zelf betalen.
De akkers van de heer werden bewerkt door horigen. Er waren akkers waarbij de volledige opbrengst naar de heer ging, en er waren akkers waarbij een deel van de opbrengst voor de horige boeren was. Overigens moesten ze hun pacht ook weer van deze opbrengst betalen.
Het vroonhof was de boerderij (hoeve) van de heer. Hier woonde de heer als er geen gevaar was. De opbrengsten van zijn akkers werd in schuren opgeslagen. In woningen naast een vroonhof woonden de horige boeren in geval van gevaar, zoals oorlog.
Bij het vroonhof waren stallen voor de dieren en boomgaarden.
Horigen woonden in vredestijd buiten het vroonhof
Met het hofstelsel bedoelen we het hele systeem (stelsel) van heren en horigen, inclusief de pacht en de herendiensten.

Slide 3 - Tekstslide

Hoe werd het christendom verspreid?

Door missionarissen

Slide 4 - Tekstslide

Missionarissen
Missionarissen zijn mensen die het christendom moeten verspreiden
Karel de Grote was christelijk. Bij elk volk wat hij veroverde stuurde hij missionarissen uit om dat gebied christelijk te maken
Soldaten gingen ook mee om de missionarissen te beschermen
Dit is een kerk. De eerste kerken in Nederland werden gemaakt van stenen van ruïnes van oude Romeinse gebouwen.
Eén van deze mannen is Bonifatius, een hele bekende missionaris die in Nederland veel mensen christelijk heeft gemaakt.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Germaanse tradities
De Germanen werden christelijk, maar dat betekent niet dat hun tradities verloren gingen.
Als je bijvoorbeeld kijkt naar de dagen van de week zijn veel daarvan afgeleid van Germaanse goden
woensdag --> Wodan (oppergod)
donderdag --> Donar (god van de donder)
vrijdag --> Freya (vruchtbaarheid en liefde)

Slide 7 - Tekstslide

Germaanse tradities
Ook feestdagen werden niet vergeten.
De missionarissen plaatsten de christelijke feestdagen op dagen waar de Germanen ook al feestdagen hadden.
Pasen = Lentefeest
Kerst = Midwinterfeest

Slide 8 - Tekstslide


Late Middeleeuwen

Slide 9 - Tekstslide

De kerk
De kerk in de middeleeuwen bepaalde het volledige leven van de mensen
elke zondag werd er door een priester verteld hoe de mensen zo snel mogelijk in de hemel terecht kwamen

Slide 10 - Tekstslide

De kerk
Als je dood ging waren er drie mogelijkheden
1. De hemel. Als je erg goed geleefd had op aarde ging je meteen naar de hemel
2. De hel. Als je een grote zonde had begaan, zoals iemand vermoorden, ging je naar de hel. Daar kom je niet meer vandaan
3. Het vagevuur. Hoe meer kleinere zondes je in je leven hebt begaan hoe langer je in het vagevuur zit

Slide 11 - Tekstslide

De kerk
De tijd in het vagevuur kon je bij de kerk afkopen.
Je kreeg dan een brief, dat noem je een aflaat. Daarmee kon je kleinere zondes afkopen en sneller in de hemel terecht komen.

Slide 12 - Tekstslide

Landbouwgrond
Vanaf het jaar 1000 kwam er steeds meer landbouwgrond bij in De Nederlanden.
Dit gebeurde door bijvoorbeeld bossen te kappen of moerassen droog te leggen

Slide 13 - Tekstslide

Landbouw
Naast dat er meer grond kwam, werden er ook nieuwe uitvindingen gedaan zoals een ijzeren ploeg en het gebruik van paarden bij het ploegen.


Slide 14 - Tekstslide

Nijverheid (ambacht)
Er kwam zoveel eten dat niet iedereen meer als boer hoefde te werken. Deze mensen gingen werken in de nijverheid.

bijvoorbeeld: Timmerman, schoenmaker, bakker, tonnenmaker, handelaar, enzovoort... dit worden ook wel ambachten genoemd

Slide 15 - Tekstslide

Gilden
Als je een ambacht wilde doen moest je lid worden van een gilde. In de gilde werd er samengewerkt met iedereen met dat ambacht in de stad.
Alle bakkers werkten bijvoorbeeld samen in het bakkersgilde.

Slide 16 - Tekstslide

handel
als boeren iets over hadden brachten ze dit naar markten om te verkopen.
Deze markten waren vaak in steden. Hierdoor groeiden de steden.
Ook de mensen met ambachten gingen vlak bij de markt wonen, zodat ze hun spullen gelijk konden verkopen.

Slide 17 - Tekstslide

handel
Als handelaar koop je producten van anderen en verkoop je die weer aan anderen. Daarmee maak je winst. Je verkoopprijs is namelijk hoger dan je inkoopprijs

Slide 18 - Tekstslide

Groei van de steden
Door de nieuwe en rijke inwoners werden de steden steeds belangrijker.
Steden wilden meer privileges

Slide 19 - Tekstslide

Stadsrechten

Stadsrechten werden gekocht van de heer
Stad met stadsrechten mocht: 

  • Zelf de stad besturen
  • Eigen wetten maken
  • Stadsmuur bouwen
  • Eigen leger hebben
  • Rechtspraak zelf doen
  • Eigen munten slaan


En in ruil daarvoor betaalden de burgers belasting aan de heer.
Stadsrechten Coevorden

Slide 20 - Tekstslide