Het ontstaan van een huidcel in de huid van een olifant.
B
Het ontstaan van een bastcel in de stengel van een klimop.
C
De celdeling van een bevruchte eicel.
D
Het ontstaan van een stuifmeelkorrel.
1 / 40
volgende
Slide 1: Quizvraag
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4
In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Mitose
Waar vindt geen mitose plaats? (BS 1&2)
A
Het ontstaan van een huidcel in de huid van een olifant.
B
Het ontstaan van een bastcel in de stengel van een klimop.
C
De celdeling van een bevruchte eicel.
D
Het ontstaan van een stuifmeelkorrel.
Slide 1 - Quizvraag
Mitose
Zet de fasen van de mitose in de juiste volgorde. (BS1)
Slide 2 - Sleepvraag
een cel met 2n=16 chromosomen deelt zich meiotisch, hoeveel chromosomen heeft een dochtercel na meiose-II? (BS 2)
A
2n=16
B
2n=8
C
n=8
D
n=4
Slide 3 - Quizvraag
een cel heeft 24 chromatiden in de G1 fase, hoeveel chromatiden heeft deze cel in de G2 fase? (BS 1)
A
12
B
24
C
36
D
48
Slide 4 - Quizvraag
een cel met 2n=16 chromosomen deelt zich meiotisch, hoeveel chromosomen heeft een dochtercel na meiose-I? (BS 2)
A
2n=16
B
2n=8
C
n=16
D
n=8
Slide 5 - Quizvraag
een organisme heeft 2n=12 chromosomen, hoeveel chromosomenparen heeft dit organisme? (BS 1&2)
A
2
B
6
C
12
D
24
Slide 6 - Quizvraag
een cel met 2n=46 chromosomen deelt zich mitotisch, hoeveel chromosomen heeft één dochtercel? (BS 1)
A
2n=46
B
2n=23
C
n=46
D
n=23
Slide 7 - Quizvraag
een cel heeft 2n=8 chromosomen, hoeveel chromosomen heeft deze cel in de G2 fase? (BS 1)
A
n=4
B
n=8
C
2n=8
D
2n=16
Slide 8 - Quizvraag
een cel heeft 2n=18 chromosomen in de G2 fase, hoeveel chromosomen heeft deze cel in de daaropvolgende G1 fase na mitose? (BS 1)
A
n=9
B
n=18
C
2n=9
D
2n=18
Slide 9 - Quizvraag
welke van de volgende beweringen is juist? (BS 2)
A
meiose-I is een mitotische deling
B
meiose-II is een mitotische deling
C
meiose-I en -II zijn beide mitotische delingen
D
meiose-I en -II zijn geen van beide mitotische delingen
Slide 10 - Quizvraag
na sterilisatie kunnen mannen (BS 2&6)
A
geen zaadlozing meer krijgen
B
geen zaadcellen meer maken
C
geen zaadcellen door de zaadleiders laten gaan
D
geen plezier meer aan seks beleven
Slide 11 - Quizvraag
in de eierstokken worden de volgende hormonen gemaakt (BS 3)
A
FSH en LH
B
FSH en oestrogeen
C
LH en progesteron
D
oestrogeen en progesteron
Slide 12 - Quizvraag
welke van de volgende alternatieven bevat alleen secundaire geslachtskenmerken? (BS 2&3)
A
schaamlippen, schaamhaar, okselhaar
B
borsten, onderhuidse rondingen, zware stem
C
tepels, borsthaar, eierstokken
D
vagina, penis, baarmoeder
Slide 13 - Quizvraag
hoe voorkomt een hormoon-spiraaltje vooral een zwangerschap? (BS 6)
A
de eileiders worden afgesloten voor zaadcellen
B
de follikelrijping wordt geremd door FSH en LH
C
de baarmoeder is niet toegankelijk voor zaadcellen
D
de eisprong wordt geremd door progesteron
Slide 14 - Quizvraag
syfilis kan worden behandeld met antibiotica en wordt veroorzaakt door een (BS 6)
A
virus
B
schimmel
C
parasiet
D
bacterie
Slide 15 - Quizvraag
de navelstreng en vruchtvliezen zijn aangelegd door (BS 4)
A
moeder en embryo
B
alleen de moeder
C
alleen het embryo
D
de vader en de moeder
Slide 16 - Quizvraag
de placenta is aangelegd door (BS 4)
A
alleen de moeder
B
moeder en embryo
C
alleen het embryo
D
de vader en de moeder
Slide 17 - Quizvraag
welke van onderstaande factoren kan of kunnen de menstruatiecyclus (tijdelijk) stil leggen? (BS 4)
A
topsport
B
anorexia
C
pilgebruik
D
zwangerschap
Slide 18 - Quizvraag
een eicel wordt bevrucht in? (BS 4)
A
in de eierstok
B
in de eileider
C
in de baarmoeder
D
in de vagina
Slide 19 - Quizvraag
welk van de onderstaande beweringen is juist? (BS 6)
A
HIV en AIDS zijn beide virussen
B
HIV is een virus en AIDS een ziekte
C
HIV is een ziekte en AIDS een virus
D
HIV en AIDS zijn beide ziekten
Slide 20 - Quizvraag
spermatogenese vindt plaats in (BS2)
A
de eierstokken
B
het scrotum
C
de zaadkanaaltjes
D
de bijballen
Slide 21 - Quizvraag
welke taak heeft orgaan 8? (BS 2)
A
urine doorvoeren
B
sperma doorvoeren
C
stijf maken van de penis
D
vocht toevoegen aan zaadcellen
Slide 22 - Quizvraag
welke taak heeft orgaan 5? (BS 2)
A
zaadcellen aanmaken
B
zaadcellen opslaan
C
testosteron maken
D
bescherming van de teelbal
Slide 23 - Quizvraag
een eeneiïge tweeling ontstaat uit (BS4)
A
één zaadcel en één eicel
B
twee zaadcellen en één eicel
C
één zaadcel en twee eicellen
D
twee zaadcellen en twee eicellen
Slide 24 - Quizvraag
de chromosomen in de afbeelding zitten in één cel; hiervoor geldt ... (BS 1)
A
n=3 in de G1 fase
B
n=3 in de G2 fase
C
n=6 in de G1 fase
D
2n=6 in de G2 fase
Slide 25 - Quizvraag
de taak van Leydig cellen is (BS3)
A
vorming van ABP eiwit
B
voeden van spermatogonia
C
ondersteunen van Sertolicellen
D
productie van testosteron
Slide 26 - Quizvraag
FSH heeft bij mannen invloed op de (BS3)
A
Sertoli cellen
B
Leydig cellen
C
spermatogonia
D
spermatocyten
Slide 27 - Quizvraag
het uitblijven van de menstruatie na de bevruchting komt door het hormoon (BS 4)
A
progesteron
B
oestrogeen
C
HCG
D
LH
Slide 28 - Quizvraag
welke taak heeft orgaan 10? (BS 2)
A
zaadcellen produceren
B
voorvocht produceren
C
zaadvocht produceren
D
hormonen produceren
Slide 29 - Quizvraag
rond welke dag van de cyclus is de LH concentratie het hoogst? (BS3)
A
rond dag 1
B
rond dag 6
C
rond dag 14
D
rond dag 21
Slide 30 - Quizvraag
hoe heten de delingen van de bevruchte eicel in de eileider? (BS 4)
Slide 31 - Open vraag
hoe heet de voortplantingstechniek die hier is afgebeeld? (BS 4)
Slide 32 - Open vraag
Een lesbisch stel wil graag een kind. Een vriend wil zaaddonor zijn. Welke voortplantingstechniek zal gebruikt worden voor een zwangerschap? Schrijf de juiste afkorting op (BS4)
Slide 33 - Open vraag
wat groeit er uit het lege follikel na de eisprong? (BS 4)
Slide 34 - Open vraag
onder invloed van welk hormoon ontwikkelt stadium 5 zich? (BS 3)
Slide 35 - Open vraag
in welke (meervoud) van de genummerde stadia is een eicel aanwezig? (BS 2)
Slide 36 - Open vraag
het uitblijven van follikelrijping in de tweede helft van de menstruatiecyclus komt door (BS 3)
A
de remmende werking van oestrogeen
B
de remmende werking van progesteron
C
de remmende werking van FSH
D
de remmende werking van LH
Slide 37 - Quizvraag
welk deel van de vrouwelijke geslachtsorganen is het meest gevoelig voor seksuele opwinding?
Slide 38 - Open vraag
rond welke dagen van de cyclus neemt de progesteronconcentratie af? (BS 3)