wk 46 klas 2

Lezen (les 1)
wk 46
timer
10:00
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Lezen (les 1)
wk 46
timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Wat we deze les gaan doen en leren
  • Terugblik vorige les
  • We oefenen met de leerstof uit de vorige les: tekstsoort, tekstdoel, inleiding en afsluiting
  • Je leert 3 zins- of alineaverbanden: uitspraak - opsomming / uitspraak - tegenstelling / uitspraak - voorbeeld
  • Je kunt de bijbehorende signaalwoorden bij deze verbanden herkennen
  • We gaan oefenen met deze 3 verbanden en leerstof uit de vorige les herhalen

Slide 2 - Tekstslide

Welk tekstsoort hoort bij het tekstdoel: mening laten vormen?

Slide 3 - Open vraag

Wat is het verschil tussen de tekstdoelen informeren en uitleggen?

Slide 4 - Open vraag

Een tekst kan meerdere doelen hebben, maar heeft altijd maar 1 hoofddoel.
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quizvraag

Het onderwerp van een tekst geef je aan met:
A
1 tot 4 woorden
B
een zin
C
maximaal 10 woorden
D
alle kernzinnen bij elkaar

Slide 6 - Quizvraag

De tekst samengevat in één zin heet:
A
onderwerp
B
deelonderwerp
C
kernzin
D
hoofdgedachte

Slide 7 - Quizvraag

Opdracht in tweetallen:
Lees de tekst eerst goed door. 

Beantwoord daarna de vragen die bij de tekst horen.

Drive --> lezen --> blok 3 en 4 --> Nieuwe Airpods zijn prijzig

Slide 8 - Tekstslide

  1. Op welke manier(en) is deze tekst ingeleid? 
  2. Wat is de kernzin van alinea 3? Vormen de overige regels een voorbeeld of toelichting/uitleg?
  3. In de tekst zie je 3x (...)  staan. Bedenk de drie tussenkopjes.
  4. Wat is het doel van deze tekst?
  5. Wat is de tekstoort en - vorm?
  6. Op welke manier sluit deze tekst af?
  7. Kijk naar de bron. Wie vormt het publiek voor deze tekst?

Slide 9 - Tekstslide

Lezen H3: tekstverbanden
Je hebt 2 soorten verbanden:
- Zinsverbanden: zinnen die met elkaar in verbinding staan
- Alineaverbanden: alinea's die met elkaar in verbinding staan

Verbanden herken je aan signaalwoorden of groepjes signaalwoorden.  

Slide 10 - Tekstslide

Uitspraak-opsomming
Verschillende dingen die bij elkaar horen, worden opgenoemd.

Ook, verder, bovendien, daarnaast, ten eerste..., ten tweede..., en

Deze dieren lijken  veel op elkaar: ze hebben dezelfde grootte, dezelfde kleur  en jagen op dezelfde manier. 

Slide 11 - Tekstslide

Uitspraak-tegenstelling
Het tegenovergestelde van elkaar wordt beweerd.

Maar, daarentegen, echter, integendeel, enerzijds... anderzijds

Zij is erg goed voor Nederlands en staat een 8.0. Zij moet echter die lastige toets nog inhalen.

Slide 12 - Tekstslide

Uitspraak-voorbeeld
Er wordt een voorbeeld van een uitspraak / bewering genoemd.

Zoals, bijvoorbeeld, zo

Zij heeft echt altijd mazzel, zo heeft ze net te horen gekregen dat haar laatste 2 uren uitvallen.

Slide 13 - Tekstslide

Wat is het signaalwoord?
Ik wilde graag gaan sporten, maar ik moest huiswerk maken.
A
ik
B
maar
C
moest
D
maken

Slide 14 - Quizvraag

Welk verband geeft 'maar' aan?
A
uitspraak-opsomming
B
uitspraak-voorbeeld
C
uitspraak-tegenstelling

Slide 15 - Quizvraag

Welk verband herken je in de volgende zin?
Wij hebben diverse sporten gedaan. Eerst hebben we gevoetbald, daarnaast gevolleybald en tot slot gebasketbald.
A
uitspraak-opsomming
B
uitspraak-voorbeeld
C
uitspraak-tegenstelling

Slide 16 - Quizvraag

Welk verband herken je in de volgende zin?
Wij hadden betere dingen te doen, zoals een potje FIFA spelen.
A
uitspraak-opsomming
B
uitspraak-voorbeeld
C
uitspraak-tegenstelling

Slide 17 - Quizvraag

Klassikale opdracht:
2 hv: We maken samen opdracht 4 op bladzijde 141
2 vwo: We maken samen opdracht 4 (niet vragen 3, 4, 5 en 11 maken) op bladzijde 152

Slide 18 - Tekstslide

Huiswerk (flexuren)
Hv: blok 3 blz. 144 maken opdracht 7 (vr 16 niet)

Vwo: blok 3 blz. 159 maken opdracht 7

Slide 19 - Tekstslide

spelling
wk 46

Slide 20 - Tekstslide

1-toets meervouden
Klaar? Lezen in je leesboek
timer
10:00

Slide 21 - Tekstslide

Sommige of Sommigen?

Slide 22 - Tekstslide

Wel of geen 'n'?
1. De kinderen vertrokken (beide/beiden) op tijd van huis.
2. De puppy's liggen bij moeder in de mand. Sommige/Sommigen kruipen bijna onder moeder.
3. De meeste/meesten voetballers zijn blij met een winterstop, maar enkele/enkelen zouden het liefst doorgaan.
4. Zij zijn de enige/enigen die toegang hebben tot deze kluis.

Slide 23 - Tekstslide

Opdracht maken:
2hv: blok 3 blz. 131 opdracht 4

2vwo: blok 3 blz. 142 opdracht 4

Slide 24 - Tekstslide