pv1 H10 Natuur en Techniek geven

H10 Heelal, weer en seizoenen

1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
Natuur & Techniek HBOStudiejaar 1

In deze les zitten 41 slides, met tekstslides en 8 videos.

Onderdelen in deze les

H10 Heelal, weer en seizoenen

Slide 1 - Tekstslide

Hoe te gebruiken?
Deze lessonup is te gebruiken als uitleg bij het boek.
* disclaimer deze lessonup geldt als aanvulling op vakateliers en boek en niet als vervanging.
* disclaimer er is met zorgvuldigheid gewerkt aan deze lesson up maar het uitsluiten van schrijf- of andere foutjes is niet helemaal mogelijk. Zie je iets waarover je twijfelt meldt het dan even.


De student ...

in het geel staan iedere keer de specifieke toetscriteria bij het onderdeel dat verder wordt uitgelegd. 

Slide 2 - Tekstslide

met speciale dank aan
Denise Lanser
Mike Mol
Tess de Munck

Slide 3 - Tekstslide

lees blz 237 - 246
De student kan de verschillende weerinsturmenten benoemen en weer wat ermee gemeten wordt
De student kan de verschillende diagrammen benoemen en aflezen
De student kan de acht planeten van het zonnestelsel noemen en kent de volgorde van de planeten ten opzichte van de zon
De student kan uitleggen wat een ster is
De student kan uitleggen wat onze zon is
De studen kan aangeven door middel van welk proces energie wordt gevormd in de zon en welke stoffen daarbij betrokken zijn
De student kan welke beschrijven functie koolstofdioxide in de dampkring heeft 
De student kan beschrijven welke verschillen er zijn tussen de maan en de aarde

Slide 4 - Tekstslide

de maan
lees blz 245-246 en bekijk de uitleg in het volgende filmpje


De student kan de verschillende maanfases in correcte volgorde zetten

De student kan benoemen hoelang een maancyclus duurt

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Slide 7 - Video

lees blz 246 en bekijk het volgende filmpje
De student kan uitleggen hoe het getijde van twee keer vloed en twee keer eb per etmaal door de maan wordt veroorzaakt

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

zonsverduistering 
Hoe ontstaat zonverduistering?
  • Zon wordt verduisterd door de maan 
  • De maan draait rondjes om de aarde, één rondje duurt 1 maand. 
  • Aarde en maan draaien ook samen om de zon heen. Wanneer de zon, de aarde en de maan in een rechte lijn naast elkaar staan noem je dat zonverduistering. 

De zon straalt zijn licht op de aarde, maar de maan staat er precies voor en houdt het licht van de zon tegen. We hebben dan een zonsverduistering. 

Een zonsverduistering wordt ook wel eclips genoemd
De student kan uitleggen hoe een zonsverduistering ontstaat

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

maansverduistering
Maan draait iedere maand 1 rondje om de aarde. De maan weerkaatst het licht van de zon, we zien alleen het deel wat door de zon beschenen wordt. Een maansverduistering vindt plaats als de aarde precies tussen de zon en de maan instaat. De maan staat in de schaduw van de aarde. Er valt dus geen licht meer op de maan en de maan wordt donker (=maanverduistering)
• Maanverduistering wordt ook wel maaneclips genoemd

De student kan uitleggen hoe een maansverduistering ontstaant

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

seizoenen
Doordat de aarde scheef staat ten opzichte van de zon worden de dagen langer en korter en wisseld de hoek van de instraling van de zonnestralen zo ontstaan er seizoenen. Door de scheve stand van de aarde wordt in de maanden mei, juni en juli het noordelijke halfrond van de aarde wat meer door de zon beschenen, terwijl dat in de maanden november, december en januari juist het zuidelijke halfrond meer zonlicht ontvangt.
• De aarde draait in één jaar tijd precies één keer om de zon heen.
• Australië heeft daarom zomer in december, omdat dan die kant van de aarde meer beschenen wordt door de zon.

De student kan uitleggen hoe de stand van de aardas de seizoenen veroorzaakt

Slide 14 - Tekstslide

De student kan uitleggen hoe de stand van de aardas de seizoenen veroorzaakt

Slide 15 - Tekstslide

zomer- en wintertijd 
De wintertijd is eigenlijk de ‘echte’ tijd die wij met zijn allen hebben afgesproken. In de lente zetten we de klok een uurtje vooruit: de zomertijd. De zomertijd is ingesteld om effectiever gebruik te maken van het (zon) licht: in de zomer wordt het zo vroeg licht, dat er veel daglicht verloren gaat. Door de klok een uur vooruit te zetten, is het ’s avonds langer licht en wordt er meer gebruik gemaakt van het licht en wordt er energie bespaard.
De student kan uitleggen waarom we zomer- en wintertijd hebben

Slide 16 - Tekstslide

tijdzones 
Greenwich
Een tijdzone is een gebied op de aardbol waarin dezelfde tijd wordt gehanteerd. Doordat de wereldbol rond is en dus maar aan 1 zijde door de zon beschenen kan worden is het aan de ene kant van de aarde dag en aan de andere kant nacht.
• De strepen die de aarde opdelen in de verschillende tijdzones noemen we meridianen. Verder naar het oosten wordt het steeds 1 uur later.
• De nulmeridiaan van Greenwich is het centrum van de tijdzone. Vanaf hier tel je. Dat betekent dus dat Nederland +1 is.

De student kan uitleggen wat tijdzones zijn

Slide 17 - Tekstslide

klimaat
Als je de definitie op zoekt van klimaat krijg je: het gemiddelde weer in een bepaalde streek. Zo hebben wij bijvoorbeeld een zeeklimaat, wat zich kenmerkt door het verschillende weer
De student kan uitleggen wat bedoeld wordt met klimaat

Slide 18 - Tekstslide

het weer 
De termen waar het weer het vaakst mee wordt beschreven zijn:
- Temperatuur
- Neerslag
- Wind
Bij het weerbericht hebben ze het vaak over de oorzaak van het weer, door middel van hoge- en lagedrukgebieden.

De student kan benoemen met welke termen het weer kan worden beschreven

Slide 19 - Tekstslide

invloed van de mens op klimaat
Heel lang dachten mensen dat ze geen invloed hadden op het klimaat, maar dat blijkt wel anders. Vooral fossiele brandstoffen zijn slecht voor het milieu. Grote economische belangen bij fossiele brandstof verhinderen vooralsnog een aanpak tegen deze brandstof.
De student kan beschrijven op welke manier de mens invloed heeft op het klimaat en wat de mogelijke gevolgen daarvan voor ons kunnen zijn

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

Neerslag
  • regen
  • hagel
  • ijzel 
  • sneeuw
De student kan vier vormen van neerslag noemen

Slide 22 - Tekstslide

lees blz 249
De student kan benoemen wat een wolk is

Slide 23 - Tekstslide

lees blz 249 en 250 en bekijk het volgende filmpje
De student kan beschrijven onder welke omstandigheden verschillende vormen van neerslag worden gevormd

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Video

lees blz 250 en bekijk het filmpje
De student kan uitleggen hoe onweer ontstaat

De student kan beschrijven wat bliksem en donder veroorzaakt

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Video

wind
Wind is de stroming van lucht, lucht beweegt altijd van een plek met een hoge luchtdruk naar een plek met een lage luchtdruk. Lucht wil de verschillen in druk opheffen door luchtdeeltjes te verplaatsen.
De student kan uitleggen hoe wind ontstaat


Slide 28 - Tekstslide

Isobaar: een isobaar is een lijn op een landkaart die punten van gelijke druk met elkaar verbindt. Je ziet deze vaak op weerkaarten, deze zijn dan vaak dun en zwart. Die lijnen geven de luchtdruk aan. Luchtdruk wordt uitgedrukt in Pascal.
De student kan uitleggen wat isobaren zijn

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

schaal van beaufort 
Meest gebruikte schaal van windkracht: de naam van deze schaal is de schaal van beaufort. De schaal van beaufort is een systeem voor het classificeren van de snelheid van de wind. Zogenaamd de windkracht.
De student kent de meest gebruikte schaal voor windkracht

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Video

Slide 35 - Tekstslide

De student kan benoemen hoe lucht beweegt rond een hoge- en lagedrukgebied en kan dus op de weerkaart zien waar de wind vandaan komt

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

hoge en lage luchtdrukgebieden
Lage luchtdrukgebied is een gebied waar het vaak mooi weer is zoals de evenaar door de warmte stijgt de lucht omhoog en heb je dus weinig druk op de aarde en dus een lage luchtdrukgebied ook wel een minimum genoemd. Daar tegen over heb je dan het hoge luchtdrukgebied de warme lucht van de evenaar beweegt richting de 30 graden NB en ZB hier daalt de lucht waardoor er dus een hoog luchtdrukgebied is. Naast het verschil in druk in deze gebieden en dus het duidelijke verschil is er nog een puntje, namelijk bij een lagedrukgebied regent het vaak. Omdat lage druk staat voor stijgende lucht, en stijgende lucht koelt af en kan minder waterdamp bevatten. Dus vormt wolken en gaat regenen. Bij een hoogdrukgebied is het andersom namelijk doordat de lucht daalt op het oppervlakte en dus warmer word kan het meer waterdamp bevatten en zorgt er dus voor dat er geen wolken zijn en niet regent.
De student weet het verschil tussen een gebied met hoge luchtdruk en een gebied met lage luchtdruk

Slide 38 - Tekstslide

Luchtdruk 
Luchtdruk is een kolom lucht boven het aardoppervlakte, in de lucht vliegen allemaal luchtdeeltjes die tegen elkaar en de aarde aan botsen. Al die botsingen bij elkaar zorgen voor druk. Die kolom lucht meet je niet zomaar, daarvoor gebruik je een barometer en je kan nu ook elektronica en luchtdoosjes gebruiken. Bij de barometer ging het om kwik waar de lucht dan op drukt als het kwik kolom werd ingedrukt was er dus hogere lucht druk. 
De student kan uitleggen wat luchtdruk is en hoe we die meten

Slide 39 - Tekstslide

wind en isobaren 
Isobaren zijn de lijnen op de weerkaarten die punten verbinden met dezelfde luchtdruk, met druk kan je zien of een plek een hoge- of lagedrukgebied boven zich heeft. Als je dan weet waar de hoge- en lagedrukgebieden liggen, kan je ook beredeneren hoe de wind beweegt. Namelijk van hoog luchtdrukgebied naar een laag luchtdrukgebied, met een afwijking naar rechts op het  noordelijke halfrond en naar links op het zuidelijke. Daarnaast hoe dichter de isobaren bij elkaar liggen hoe sterker de wind wordt. 
De student kan de relatie tussen wind en isobaren op een weerkaart beschrijven

Slide 40 - Tekstslide

storm of orkaan?
Of er sprake is van een storm of een orkaan, ligt aan hoe hard het waait. Hoe hard het waait, ligt aan hoe dicht de isobaren bij elkaar liggen. Als die dicht bij elkaar liggen, waait het hard. De windkracht wordt aangegeven op de Schaal van Beaufort. Vanaf windkracht 9 stormt het en vanaf windkracht 12 spreek je van een orkaan. 
De student kan benoemen wanneer er sprake is van een storm en wanneer van een orkaan

Slide 41 - Tekstslide