Chapter 4 practice

• Engels
• Middelbare school
• vmbo g, t, mavo, havo
• Leerjaar 2

Chapter 4 recap

Grammar: plural (meervoud)

De basisregel:

Woord + -s  ---> cat – cats

Grammar: plural

UITZONDERINGEN

• Woord eindigend op sisklank (match, fox, dress):+ -es

matches, foxes, dresses

• Woord eindigend op –o: + -es

 hero – heroes

• Woord eindigend op medeklinker + -y: + -ies

strawberry – strawberries

• Woord eindigend op –f of –fe: + -ves

life - lives

Plural of:

1. heroes
2. hero's
3. heros
4. held

Plural of:

1. tomatos
2. tomaten
3. tomato's
4. tomatoes

Plural of: tax

1. taxs
2. taxen
3. tax's
4. taxes

Plural of:

1. knife's
2. knifes
3. knives
4. kniven

Plural of:

1. shoe
2. shoes
3. schoenen
4. shoos

Plural of:

1. puppies
2. puppy's
3. puppys
4. puppen

Infographic: past & present tense

Present  tense (tegenwoordige tijd)

• present simple

• present continuous

• feiten, gewoontes, dingen die regelmatig gebeuren

• activiteiten die nu aan de gang zijn?

• he/she/ it --> werkwoord + s
• anders hele werkwoord

• are/ is/ am + werkwoord+ing

Which sentence is in the present continuous form?

1. She cooked dinner yesterday.
2. He studies every Saturday.
3. I walk to school daily.
4. They are studying for their exams.

Which sentence is in the present simple form?

1. He was eating his lunch.
2. She plays the piano every day.
3. They will go to the park.
4. She is playing the piano now.

Infographic: past & present tense

Past  tense (verleden tijd)

• past simple

• past continuous

• gebeurtenissen in het verleden

• gebeurtenissen in het verleden die langere tijd aan de gang waren

•  werkwoord + ed

• was/ were + werkwoord+ing

Which sentence is in the past continuous form?

1. They eat dinner at six.
2. I have finished my homework.
3. He was reading a book last night.
4. She ran to the bus stop.

Which sentence is in the past simple form?

1. She played football yesterday.
2. I will go to the store.
3. She was playing football yesterday.
4. They are watching a movie now.

She _____ pasta.

1. love
2. loves

We ______ it every day.

1. eat
2. eats

Vul in was/were:
I __________ running through the forest.

1. was
2. were
3. allebei

Vul in was/were:
They __________ playing golf.

1. was
2. were
3. allebei

Pitfalls 

• : Words that are often used wrongly. 
• : Because they sound the same, but are written slightly different. 
• They also have different meanings.

Your

1. Jij bent
2. Jouw

Whose

1. Van wie
2. Wie heeft

They're

1. Van hun
2. Zij zijn

Then

1. tijdsaanwijzing
2. vergelijking

HAVO

Wanneer gebruik je 'to be going to'?

going to - (op 2 manieren)

1.  bij plannen die al gemaakt waren voor het moment van spreken

bijv. I am going to visit Sam this afternoon. 

(dit stond al gepland voordat je deze zin uitsprak).

2. als er op het moment van spreken aanwijzingen zijn dat iets in de toekomst gaan gebeuren

bijv. Look at those dark clouds. It's going to rain. 

(de donkere wolken zijn een aanwijzing dat het in de toekomst gaat regenen)

Peter .... study History after his exams.

1. am going to
2. is going to
3. are going to
4. will

Wanneer gebruik je 

Will - (op 2 manieren)

1. Als je een beslissing neemt op het moment van spreken

bijv. Do you think Sandra is at home? I think I will call her this afternoon. 

2. Bij een wens, belofte, aanbod of verzoek 

 bijv. He will not be on time, he is always late. OF Those boxes look heavy, I will help you carry them. 

(Zin 1: je voorsptelt dat hij niet optijd komt. Zin 2: je biedt aan om de dozen te dragen)

Wanneer gebruik je

Shall

In vragen kun je will OF shall gebruiken:

- Shall gebruik je alleen met I en we. 

bijv.  Shall we go out or stay in?  - (je vraagt naar een mening)

Shall we go shopping this weekend?  - (je doet een voorstel)

Will & Shall,

Hoe maak je die & wanneer gebruik je die?

-Gewone/bevestigende zin: Will + hele ww              

-ontkennende zin: will not (won't) + hele ww          

-vraagzin: will + ... + hele ww                                             

-vraagzin (alleen bij een aanbod of voorstel!) : shall + hele ww 

                                                                                                 

Regel	Voorbeeldzin
1. om te vertellen dat iets in de toekomst gaat gebeuren	1. It will be dark soon
2. Om aan te geven dat iets spontaan besloten wordt zonder dat het gepland is	2. I will help you in a minute.

My plane ___ (arrive) at 10pm tomorrow evening.

I ___ (not start) school tomorrow. I still have one week of vacation.
(helemaal uitschrijven!!)