10. Zwanger worden

4. Zwanger worden
Startopdracht:
  • Ga rustig volgens de plattegrond.
  • Zit start klaar met je boek, schrift en pen.

  • Lees blz. 38






Planning:
  • Verder met voortplanting (vandaag basisstof 4)
  • Wat is er nodig om zwanger te worden
  • Huiswerk plannen
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 46 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

4. Zwanger worden
Startopdracht:
  • Ga rustig volgens de plattegrond.
  • Zit start klaar met je boek, schrift en pen.

  • Lees blz. 38






Planning:
  • Verder met voortplanting (vandaag basisstof 4)
  • Wat is er nodig om zwanger te worden
  • Huiswerk plannen

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel vorige les:

  • Je kunt uitleggen hoe zaadcellen en eicellen worden gevormd.

  • Je kunt de menstruatiecyclus beschrijven.

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel vandaag:

  • Je kunt beschrijven hoe bevruchting bij de mens verloopt.

  •  Je kunt beschrijven hoe een zwangerschap verloopt.

Slide 3 - Tekstslide

Wat heb je nodig om zwanger te worden?

Slide 4 - Tekstslide

Wat heb je nodig om zwanger te worden?
  • De productie van zaadcellen begint in de puberteit onder invloed van geslachtshormonen.

  • De rijping van de eicellen begint in de puberteit onder invloed van geslachtshormonen
Als een zaadcel de eicel bevrucht, kan de eicel in leven blijven. 
De bevruchte eicel kan in de baarmoeder uitgroeien tot een kind.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

HOE KAN EEN MAN EEN VROUW ZWANGER MAKEN
  • Als zwellichamen zich vullen met bloed wordt het geslachtsorgaan groter en
steviger. Dit noem je een erectie
  • Een erectie van een man ontstaat doordat de drie zwellichamen in de penis zich vullen met bloed.
  • Erecties ontstaan vaak door seksuele opwinding.
  • Bij geslachtsgemeenschap brengt een man zijn stijve penis in de vagina van
een vrouw. De eikel van de penis wordt daarbij steeds geprikkeld. 
  • Daardoor kan de man een zaadlozing krijgen (‘klaarkomen’).  - Het sperma komt dan in de vagina van de vrouw.
  • Eén zaadlozing bevat honderd tot vierhonderd miljoen zaadcellen.
  • ’s Nachts kunnen jongens ook vanzelf een zaadlozing krijgen. Dit noem je een natte droom.

Slide 7 - Tekstslide

WAT GEBEURT ER BIJ EEN VROUW?
  • Als een vrouw seksueel opgewonden is, vullen de zwellichamen van de clitoris zich met bloed.
  • Hierdoor kan de penis gemakkelijker de vagina in tijdens de geslachtsgemeenschap.
  • Bij seksuele opwinding maken de vagina en de binnenste vulvalippen slijm.
  • Hierdoor wordt de toegang tot de vagina nat en glad.
  • Zo wordt geslachtsgemeenschap gemakkelijker. Het doet dan geen pijn. Ook niet bij de eerste keer.
  • Als een meisje bloed verliest tijdens de eerste keer, komt dit meestal omdat ze niet ontspannen of niet opgewonden is.
Vooraan in de vagina ligt het maagdenvlies.
Het maagdenvlies is een randje weefsel aan het begin van de vagina. 

Slide 8 - Tekstslide

ZWELLICHAMEN MAN/VROUW

Slide 9 - Tekstslide

MAKEN:
Basisstof 3 vruchtbaar worden
Opdracht 1 t/m 6.
Basisstof 4: Zwanger worden
Opdracht 1 t/m 4
timer
10:00

Slide 10 - Tekstslide

4. Zwanger worden - deel 2
Startopdracht:
  • Ga rustig volgens de plattegrond.
  • Zit start klaar met je boek, schrift en pen.

  • Lees blz. 41






Planning:
  • Verder met voortplanting 
(vandaag basisstof 4 deel 2)
  • Wat is er nodig om zwanger te worden

Slide 11 - Tekstslide

Lesdoel vorige les:

  • Je kunt uitleggen hoe zaadcellen en eicellen worden gevormd.

  • Je kunt de menstruatiecyclus beschrijven.

Slide 12 - Tekstslide

Lesdoel vandaag:

  • Je kunt beschrijven hoe bevruchting bij de mens verloopt.

  •  Je kunt beschrijven hoe een zwangerschap verloopt.

Slide 13 - Tekstslide

BEVRUCHTING
  • Een eicel is de grootste menselijke cel. Een eicel is zo groot doordat hij veel reservevoedsel bevat
  • Een zaadcel is de kleinste menselijke cel. Met de zweepstaart kan een zaadcel zich voortbewegen (zie afbeelding 7). 
  • Bij geslachtsgemeenschap kan sperma in de vagina komen.
  • De zaadcellen ‘zwemmen’ dan de baarmoeder en de eileiders in.
  • Zaadcellen kunnen tot drie dagen overleven in het lichaam van de vrouw.
  • Eicellen blijven 12 tot 24 uur in leven na de ovulatie (eisprong)

Slide 14 - Tekstslide

BEVRUCHTING
De periode in de menstruatiecyclus waarin een eicel bevrucht kan worden, noem je de ‘vruchtbare periode’.

Slide 15 - Tekstslide

INNESTELING

  • De bevruchte eicel gaat zich meteen na de bevruchting een aantal keren delen.
  • Na een tijdje is er een klompje cellen ontstaan. Dit klompje cellen gaat via de eileider naar de baarmoeder.
  • Het slijmvlies is na de ovulatie erg dik en bevat veel bloedvaten.
  • Het klompje cellen kan vastgroeien in het slijmvlies van de baarmoeder. Dat heet innesteling. 
  • Het slijmvlies wordt dan niet afgestoten en er vindt geen menstruatie plaats. De vrouw is nu zwanger
  • Tijdens de zwangerschap wordt een vrouw niet ongesteld.

Slide 16 - Tekstslide



GEEN INNESTELING = ????????????????

Slide 17 - Tekstslide

GEEN INNESTELING = MENSTRUATIE

Sommige meisjes zijn 4 dagen ongesteld, andere 7 dagen en andere 2 dagen. IEDEREEN IS ANDERS!

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

ZWANGERSCHAP
  • Het kind groeit in de baarmoeder. De eerste weken noem je het een embryo.
  • Vanaf de achtste week noem je het een foetus (spreek uit: feutus).
  • Na negen maanden is er uit een embryo een compleet kindje ontstaan.
  • De eerste weken van de zwangerschap zorgt het slijmvlies voor de voeding van het embryo. 
  • Daarna via de placenta worden zuurstof, voedingsstoffen en afvalstoffen uitgewisseld tussen moeder en kind.

Slide 20 - Tekstslide

VRUCHTVLIEZEN EN VRUCHTWATER
  • Meteen na de innesteling ontstaan twee vruchtvliezen. Daarbinnen bevindt zich vloeistof: het vruchtwater.
  • Het embryo, en later de foetus, drijft in het vruchtwater. Hierdoor wordt het beschermd tegen stoten en uitdroging.
  • Ook kan het gemakkelijk bewegen. 
  • Na ongeveer negen maanden zwangerschap 
is de baby ‘klaar’ om geboren te worden.

Slide 21 - Tekstslide

ECHOGRAFIE EN PRENATAAL ONDERZOEK

  • Als een vrouw ongeveer acht tot tien weken zwanger is, wordt meestal een echo (echografie) gemaakt. 
  • Bij een echo wordt met geluidsgolven een beeld gevormd van de foetus in de baarmoeder. 
  • Verloskundige 
  • Tijdens de zwangerschap kan worden onderzocht of het kindje een aangeboren afwijking of erfelijke ziekte heeft.
  • Dit noem je prenataal onderzoek (pre = voor, nataal = de geboorte).
  • Ook het geslacht van de baby kan worden bepaald.
  •  Bij een NIPT TEST wordt bij de moeder bloed afgenomen en onderzocht. Er wordt bijvoorbeeld onderzocht of er een grotere kans is op een kind met het syndroom van Down. 

Slide 22 - Tekstslide

Vraag 1. 

Slide 23 - Tekstslide

Vraag 1. 

Slide 24 - Tekstslide

Vraag 2 A + B

Slide 25 - Tekstslide

Vraag 2 A + B

Slide 26 - Tekstslide

Vraag 3 A.

Slide 27 - Tekstslide

Vraag 3 A.

Slide 28 - Tekstslide

Vraag 3 B. 

Slide 29 - Tekstslide

Vraag 3 B.

Slide 30 - Tekstslide

Vraag 4. A.

Slide 31 - Tekstslide

Vraag 4. A

Slide 32 - Tekstslide

Vraag 4. B.

Slide 33 - Tekstslide

Vraag 4. B

Slide 34 - Tekstslide

Vraag 4. C.

Slide 35 - Tekstslide

Vraag 4. C

Slide 36 - Tekstslide

Vraag 5. A + B + C

Slide 37 - Tekstslide

Vraag 5. A + B + C

Slide 38 - Tekstslide

Vraag 6. A

Slide 39 - Tekstslide

Vraag 6. A

Slide 40 - Tekstslide

Vraag 6. B

Slide 41 - Tekstslide

Vraag 6. B

Slide 42 - Tekstslide

OM TE ONTHOUDEN:
Je kunt de kenmerken van zaadcellen en eicellen noemen.
Zaadcellen --  Eicellen
erg klein -- in verhouding groot
kunnen zelf bewegen (met de zweepstaart) -- kunnen niet zelf bewegen
bevatten geen reservevoedsel -- bevatten veel reservevoedsel
vele miljoenen per zaadlozing -- meestal één eicel per vier weke

Slide 43 - Tekstslide

OM TE ONTHOUDEN:
Je kunt beschrijven hoe bevruchting bij de mens verloopt.
• Bij een erectie vullen zwellichamen zich met bloed; ze worden groter en steviger.
– De penis wordt stijf.
– De clitoris zwelt op en vormt een kussentje.
• Bij geslachtsgemeenschap brengt een man de stijve penis in de vagina van de vrouw.
– Bij seksuele opwinding produceren vagina en binnenste vulvalippen slijm; dat maakt de geslachtsgemeenschap gemakkelijker.
– Bij een zaadlozing komt sperma in de vagina.
– Zaadcellen bewegen door de baarmoeder naar de eileiders.
• Bevruchting: het versmelten van de kern van een zaadcel met de kern van een eicel.
– Bevruchting gebeurt in een eileider.
– Bevruchting is mogelijk in de vruchtbare periode (van ongeveer drie dagen vóór de ovulatie tot één dag na de ovulatie).
– Een eicel kan maar door één zaadcel worden bevrucht.
• Een bevruchte eicel deelt zich een aantal keren. Het klompje cellen dat zo ontstaat,
wordt naar de baarmoeder vervoerd.

Slide 44 - Tekstslide

OM TE ONTHOUDEN:
0 Je kunt beschrijven hoe een zwangerschap verloopt.
• Innesteling: het klompje cellen groeit vast in het slijmvlies van de baarmoederwand.
– Het klompje cellen groeit in de baarmoeder uit tot een kindje.
• Na de bevruchting en innesteling is een vrouw zwanger.
– Het slijmvlies wordt dan niet meer afgestoten.
– Een vrouw die zwanger is, wordt daarom niet meer ongesteld.
• Een ongeboren kindje heet een embryo.
– Vanaf de achtste week heet het een foetus.
• Placenta (moederkoek): deel van de baarmoederwand.
– Via de placenta krijgt de foetus voedingsstoffen van de moeder.
• Navelstreng: verbindt de foetus met de placenta.
– Via de navelstreng gaan voedingsstoffen en zuurstof van de moeder naar de foetus.
– Via de navelstreng gaan afvalstoffen van de foetus naar de moeder.
• Vruchtvliezen en vruchtwater: beschermen de foetus tegen uitdroging en stoten.
– In het vruchtwater kan de foetus zich gemakkelijk bewegen.

Slide 45 - Tekstslide

OM TE ONTHOUDEN:
 Je kunt uitleggen wat prenataal onderzoek is en hiervan voorbeelden noemen.
• Prenataal onderzoek (‘voor de geboorte’): onderzoek tijdens de zwangerschap.
– Onderzoeken of de vrouw een grotere kans heeft op een kind met een aangeboren afwijking.
– Om het geslacht van de foetus te bepalen.
• NIPT: niet-invasieve prenatale test.
– Bij de moeder wordt bloed afgenomen en onderzocht.
– Uit het bloedonderzoek kan blijken dat er een verhoogde kans is op een kind met een aangeboren afwijking.
• Echoscopie (echo): er wordt een beeld gemaakt van de foetus in de baarmoeder.
– 13 wekenecho: opsporen van afwijkingen in de ontwikkeling van de foetus.
– 20 wekenecho: opsporen van afwijkingen in de ontwikkeling van de foetus. Ook is het mogelijk om het geslacht van de foetus te zien.

Slide 46 - Tekstslide