Paragraaf 4.2 Woonomgeving - leefomgeving

Paragraaf 4.2 Woonomgeving - leefomgeving
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Paragraaf 4.2 Woonomgeving - leefomgeving

Slide 1 - Tekstslide

Compacte stad

Door de suburbanisatie in de jaren zeventig van de twintigste eeuw nam de bevolking van de steden af en daarmee ook de inkomsten.
 Om meer inkomsten te krijgen, moet de leegloop worden gestopt en moet de stad weer aantrekkelijk worden om in te wonen.
Gebruik de ruimte in de stad en probeer de ruimte daarbuiten te besparen. 

Slide 2 - Tekstslide

Compacte stad-beleid
 Door suburbanisatie is er ruimte in de stad vrijgekomen.
 Hierdoor worden oude fabrieken, bedrijventerreinen omgebouwd tot nieuwe woonwijken. 
Deze woonwijken worden zodanig gebouwd dat ze tegen de bestaande stadscentrum aan worden gebouwd. 

Het beleid dat gaat over meer bouwen tegen de stad aan heet het  compacte stad-beleid.

Slide 3 - Tekstslide

Compacte stad
In de stadsvernieuwingswijken is de sociale problematiek toegenomen - door de concentratie van lage inkomensgroepen en mensen met een niet-westerse achtergrond.
In deze achterstandswijken waar veel huurwoningen met lage huren staan, schiet de leefbaarheid tekort.
De sociaaleconomische problemen zoals werkloosheid, schoolverzuim, vandalisme en criminaliteit worden een steeds groter probleem.

Slide 4 - Tekstslide

Stedelijke vernieuwing 
Lijst van veertig slechtste woonwijken van Nederland (‘Vogelaarwijken’, ‘krachtwijken’, ‘prachtwijken’, ‘probleemwijken’ of ‘achterstandswijken’). 
Doorvoeren van verbeteringen: stedelijke vernieuwing. 

Slide 5 - Tekstslide

Stedelijke vernieuwing
Het beleid van stedelijke vernieuwing kent drie aspecten:
  • Het vernieuwen van de woningen door sanering, renovatie en nieuwbouw.
  • Verbetering van de leefomgeving door meer veiligheid en door bewoners met elkaar in contact te brengen: het vergroten van de sociale samenhang (de sociale cohesie).
  • Meer aandacht voor de bewoners.

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Stedelijke vernieuwing 
Door nieuwbouw, renovatie en hergebruik. Vaak verandert de functie van een plek en daarmee ook de bevolkingssamenstelling



Java-eiland in Amsterdam: voor 1990 en na 2002.

Slide 10 - Tekstslide

Gentrificatie
Dit is een bijzondere vorm van stedelijke vernieuwing waarbij de rol van de lokale overheid heel gering is en de vernieuwing niet altijd ten goede komt van de oorspronkelijke bewoners.


In 3 stappen:
1. Rijke mensen kopen huizen en knappen deze op;
2. Middenklasse trekt in de wijk waarmee de gemiddelde woningprijzen stijgen;
3. Oorspronkelijke inwoners kunnen de stijgende prijzen niet betalen en worden verdrongen uit hun eigen woonwijk



Slide 11 - Tekstslide

Gentrificatie
Jonge creatieve mensen ontdekken sfeer van de wijk en knappen goedkope woningen op. 
Opgevolgd door de kapitaalkrachtige, jonge beroepsbevolking met een stedelijke leefstijl: yuppen en dinks.
Ook jonge middenklassegezinnen verhuizen naar deze wijken. Er ontstaan wijken in de stad met een hogere sociaaleconomische status.


Slide 12 - Tekstslide


Het buurtprofiel

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Goede wijk

Slide 17 - Woordweb

"slechte" wijk

Slide 18 - Woordweb

Goede wijk/buurt volgens data
Een ‘goede’ wijk heeft bijvoorbeeld veel koopwoningen, weinig werkzoekenden, hoge inkomens en hoogopgeleide inwoners.
 
Zo’n wijk heeft een hoge leefbaarheid: er is weinig criminaliteit en de bewoners voelen zich prettig in hun woonomgeving

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Stad -> wijk -> buurt

Slide 22 - Tekstslide

Verschillen tussen wijken/buurten

Elke wijk/buurt heeft bepaalde woningkenmerken en bepaalde bewonerskenmerken

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Welke onderdelen zitten in een buurtprofiel?

Slide 26 - Tekstslide

Woningkenmerken

  • ouderdom
  • eigendom
  • woningtype
  • staat van onderhoud

Slide 27 - Tekstslide

Bewoners
kenmerken

  • Grootte huishouden
  • Etniciteit
  • Inkomen
  • Gezinsfase
  • Leeftijd bewoners

Slide 28 - Tekstslide

Woningkenmerken:
±1910, woningbouwcorporatie, etagewoningen, goed onderhouden.

Bewonerskenmerken:
Kleine huishoudens, veel allochtonen, laag inkomen, veel alleenstaanden.

Slide 29 - Tekstslide

Woningkenmerken:
Jaren 60, corporatie, galerijflat, vaak redelijk goed onderhouden.

Bewonerskenmerken:
Ruime flats: grotere huishoudens met kinderen, veel allochtonen, laag-midden inkomen.

Slide 30 - Tekstslide

Woningkenmerken:
Na 1990, koop en ± 30% sociale huur, rijtjes / appartementen, vrijstaand, goed onderhouden, want nieuw. 

Bewonerskenmerken:
Gemiddeld grotere huishoudens, hogere inkomens, autochtonen, gezinnen met kinderen.


Slide 31 - Tekstslide

Woningkenmerken/bewonerskenmerken
Oudere, goedkopere, slecht onderhouden huurwoningen (flatwijken, vooroorlogse wijken) -> arme mensen (niet-westerse allochtonen, alleenstaande ouders, ouderen)

duurdere, goed onderhouden koopwoningen (jaren '30, vinex, monumentale stadswoningen -> hoger inkomen (gezinnen met kinderen en autochtonen)


Slide 32 - Tekstslide

Wat is de samenhang tussen woning- en bewonerskenmerken?

Slide 33 - Open vraag

Wat is het voordeel van een wijk met vooral koopwoningen?

Slide 34 - Open vraag

Wat is het verband tussen het woningkenmerk 'eigendom' en de kwaliteit van een buurt'?

Slide 35 - Open vraag

Wat kan het gevolg zijn voor de bewonerssamenstelling van een buurt als alle huurwoningen worden verkocht? (oorzaak-gevolg)

Slide 36 - Open vraag

Een voorbeeld van een juiste beschrijving:
-als alle huurwoningen in een buurt worden verkocht kunnen de bewoners met een laag inkomen niet meer in de buurt blijven wonen (oorzaak)

-waardoor het gemiddeld inkomen per huishouden in de buurt toeneemt / waardoor de buurt op sociaal-economisch vlak minder divers wordt.

Slide 37 - Tekstslide

Buurtprofiel
  1. Woningkenmerken
  2. bewonerskenmerken
  3. kenmerken van de woonomgeving

Slide 38 - Tekstslide

Woonomgeving

Slide 39 - Tekstslide

Leefbaarheid
  • Leefbaarheid: hoe aantrekkelijk en/of geschikt een gebied of gemeenschap is om er te wonen, of te werken. Vaak gemeten in onderhoud, veiligheid en vervuiling. 

Beïnvloed door: 
  • Sociale veiligheid: de mate van veiligheid binnen een samenleving. 
           -> objectief: feitelijke cijfers van politie.
           -> subjectief: gevoel/beleving van de mensen.
  • Sociale cohesie: gevoel van saamhorigheid. 


Slide 40 - Tekstslide

Woonomgeving
De directe omgeving van woningen: stoep, straat, plantsoen, voorgevel, balkon tuin etc.

Openbare ruimte: bedoeld voor iedereen, maar van niemand. 
Hoe dan toch veiligheid creëren, om leefbaarheid te behouden/verbeteren?
  • Toegankelijkheid
  • Onderhoud
  • Overzichtelijkheid
  • Toezicht

Slide 41 - Tekstslide

Algemene regels
  • Leefbaarheid: samenhang tussen kenmerken van de bewoners, de woningen en de woonomgeving.
  • Wijken rond stadscentrum: vaak slechtere objectieve veiligheid
  • Vinexwijken: vaak minder voorzieningen dan oudere wijken
  • Leefbaarheid en sociale veiligheid in de buurt: samenhang met sociale cohesie en de sociale netwerken in die buurt.
  • Beleving van de openbare ruimte en sociale veiligheid van de woonomgeving gedeeltelijk subjectief:  samenhang persoonskenmerken als leeftijd en geslacht. 

Slide 42 - Tekstslide

De openbare ruimte
Toegankelijkheid
  • Is de ruimte voor iedereen toegankelijk?
  • Is de ruimte tussen bepaalde tijden verboden?
  • Bestemmingsverkeer?

Slide 43 - Tekstslide

Onderhoud

Slide 44 - Tekstslide

Overzichtelijkheid
Bij welke inrichting van de ruimte voel jij je veilig?

Slide 45 - Tekstslide

Toezicht
Voel je je veiliger bij aanwezigheid van ordehandhavers of meer bij camera's 

Slide 46 - Tekstslide