Dagbesteding les 3

Dagbesteding
les 3
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
WelzijnMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Dagbesteding
les 3

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

les agenda 
  • Terugblik vorige les
  • Behandelen theorie

  • Vragen
  • thuisstudie 


Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Dagbesteding
Thema 1 Dagbesteding
Hoofdstuk 2 De betekenis van dagbesteding voor de cliënt  (blz 28 t/m 40)

Leerdoelen:
De student kent de volgende begrippen: emancipatie, participatie, sociale inclusie, structureren. 
De student kent de verschillen tussen actieve en passieve participatie.
De student kent de verschillen tussen brede en smalle participatie. 
- De student weet wat structuur is en hoe dit toegepast kan worden in de praktijk.

 



Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is participatie?
A
Opbouw in gradatie van het niveau van meedoen in de samenleving van mensen.
B
Het als volwaardig burger kunnen deelnemen aan wat er in de samenleving gebeurt.
C
Mensen met een specifieke achtergrond eisen gelijke rechten op.
D
Deelname aan een bepaalde activiteit.

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Momenteel spreken we van een participatiesamenleving. Deze heeft drie kenmerken. Welke 3 zijn dit?
A
instellingen worden gestimuleerd om meer aanbod te creëren in dagbesteding
B
burgers voeren eigen regie
C
eigen netwerk raadplegen
D
hulpverlening staat voor: niet 'zorgen voor' maar 'zorgen dat'

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Participatie
 Participatie = het als volwaardig burger kunnen deelnemen aan wat er in de samenleving gebeurt.

 

 Scholing: ieder heeft het recht zich te ontplooien, ontwikkelen.
 Vrije tijd: ieder heeft het recht zich te ontspannen, verbonden te voelen, leven en beleven.
 Werk: ieder heeft recht op waardering voor zijn prestaties en de verantwoordelijk om een bijdrage te leveren aan zijn eigen (economisch) bestaan. 

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Participatie indelen
Breed en smal
Breed = meedoen aan het maatschappelijke verkeer in al zijn facetten en ook op de
hoogte blijven van nieuws en actualiteiten.
Smal = deelname aan een bepaalde activiteit.

Actief en passief:
Het verschil tussen actief en passief is de inzet die het vraagt. 
Bijvoorbeeld Lid zijn vs bestuursfunctie bij een vereniging. 

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lisa doet elke ochtend een half uurtje een gymoefening met alle cliënten van de zorgboerderij. Hiervoor gebruikt ze allerlei attributen passend bij de verschillende hulpvragen van de cliënten, zoals ballen, hoepels en kegels.
In dit voorbeeld is sprake van:
A
Smalle participatie
B
Brede participatie

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Participatieladder
  • Participatieladder= de opbouw van het niveau van meedoen in de samenleving van mensen. 

  • De zes niveaus (treden) van de ladder gaan van nergens aan meedoen tot volledige deelname.




Slide 9 - Tekstslide

Bedenk in tweetallen activiteiten / voorbeelden die je kunt indelen in de participatieladder.
Emancipatie
Emancipatie betekent eigenlijk zoveel als opkomen voor jezelf. 

Als begeleider schep je ruimte waarin de client zijn eigenheid en autonomie maximaal kan ontplooien en kan loskomen van de ' overheersende' positie van zijn begeleiders. 
Belangrijke aandachtspunten in het proces:
Gelijkwaardigheid;
Keuzevrijheid;
Ondersteuning;
Sociale (ondersteuning) netwerken; 
Respectvolle bejegening. 

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent sociale inclusie?

Slide 11 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Sociale inclusie: 
Dit betekent de insluiting in de samenleving van achtergestelde groepen op basis van gelijkwaardige rechten en plichten. 
Denk aan passend onderwijs, sociale ondernemingen, dansen voor mensen in een rolstoel. 

Manieren om iemand te betrekken bij de sociale inclusie samenleving:
- kijken naar ervaringen;
- kijken naar iemands behoefte; 
- kijken naar zin en zingeving; 
- kijken naar de client, wie hij is en in welke ontwikkelingsfase hij verkeert. 

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De sociale inclusie samenleving
Je kunt mensen betrekken door: 
- cliëntgericht; wie is hij en in welke ontwikkelingsfase zit hij?
-te kijken naar de ervaringen;  
- te kijken naar behoeften
- te kijken naar zin en zingeving; 

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

timer
1:00
Wat is volgens jou structuur?

Slide 14 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Structuur
Structuur = een ordening van de dingen in de wereld om je heen, een patroon. De manier waarop dingen steeds gebeuren. 

Structureren = is het programma zo duidelijk maken dat de cliënt er zelf wat mee kan doen, het zelf ook kan eigen maken. 




Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe kun je volgens jou structuur bieden als begeleider binnen dagbesteding?
timer
1:30

Slide 16 - Open vraag

Veilige leefruimte, geen chaos, vaste dagindeling, vaste begeleiders (op dagen), vaste regels, vaste gewoonten, niet teveel regels, consequent zijn in het hanteren van grenzen, communiceren etc., 
Structuur tijdens de dagbesteding
--> tijdens de activiteit

  • Programmastructuur:  o.a.  mogelijkheden en wensen inventariseren, kort en bondig bespreken, veranderingen doorgeven. 
  • De structuur in bijzondere situaties: welke situaties kunnen gevaarlijk zijn, hoe deze te voorkomen? 
  • De spelstructuur: o.a. kijk wat iemand aankan en jouw rol hierbij.
  • De tafelstructuur: o.a. duidelijk begin en einde, hoeveelheid voorwerpen om zich heen.
  • Taakstructuur: o.a. duidelijkheid, korte opdrachten
  • Taalstructuur: o.a. taalgebruik, verbaal en non-verbaal 
  • Fysieke structuur: o.a. niet in discussie gaan bij een conflict, time-out aanbieden. 


Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Structureren in de leefomgeving
--> aan de ruimte en de organisatie van de dagbesteding. 

  • Ruimtelijke structuur: o.a.biedt een rust plek aan, spullen op vaste plek, wat afleidt verwijderen.

  • Sociale structuur: o.a. welke regels zijn er,geef positieve consequenties bij goed gedrag, maak regels visueel, niet teveel. 
  • Tijdstructuur: o.a.  zorg voor een dagorde, geef het vorm met picto's, gebruik een time-timer

  • Materiële structuur: o.a. kies de juiste materialen, controleer ze op veiligheid/aantrekkelijkheid, markeer het materiaal met kleuren, leg uit waarvoor het bedoeld is. 


Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 19 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Thuisstudie
Neem door uit het Boek Dagbesteding MZ:
Thema 1 dagbesteding: Hoofdstuk 3 De betekenis van dagbesteding voor de beroepskracht.  (blz 42 t/m 55)

Onderwerpen volgende keer: 
- Benaderingen /visies op menselijk gedrag en dagbesteding. 
- Instructies geven

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies