31-3 taalles Bijvoeglijke naamwoorden

1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2BasisschoolMiddelbare schoolPraktijkonderwijsVoortgezet speciaal onderwijsSpeciaal OnderwijsMBOHBO

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

lidwoorden
Er zijn 3 lidwoorden
de
het
een

Slide 2 - Tekstslide

zelfstandig naamwoord
Een zelfstandig naam woord is een woord waar je meestal een lidwoord voor moet zetten.
het huis
een stoel
de kinderen

Slide 3 - Tekstslide

zelfstandig naamwoord
Je kunt een zelfstandig naamwoord meestal in het enkelvoud en meervoud zetten.
het glas - de glazen
de school - de scholen
een bord - de borden

Slide 4 - Tekstslide

zelfstandig naamwoord
Je kunt een zelfstandig naamwoord vaak verkleinen.
de kasten - de kastjes
het papier - het papiertje
een lamp - het lampje

Slide 5 - Tekstslide

zelfstandig naamwoord
namen van personen (Dagmara, Hosam)
namen van plaatsen (Amsterdam, Bladel)
namen van bedrijven (Nike, Apple)

Slide 6 - Tekstslide

Wat is het zelfstandig naamwoord?
A
de
B
hondjes
C
blaffen
D
altijd

Slide 7 - Quizvraag

Wat is een zelfstandig naamwoord?
A
maar
B
het
C
lopen
D
citroen

Slide 8 - Quizvraag

Wat is geen zelfstandig naamwoord?
A
Muaataz
B
Reusel
C
probeer
D
koffie

Slide 9 - Quizvraag

De oude trein rijdt naar Heerlen.
schrijf hieronder de zelfstandige naamwoorden

Slide 10 - Open vraag

Wat is een lidwoord?
A
morgen
B
liefde
C
hij
D
het

Slide 11 - Quizvraag

Wat is geen lidwoord?
A
en
B
een
C
de
D
het

Slide 12 - Quizvraag

De leuke jongen heeft een nieuwe scooter gekregen.
Schrijf de lidwoorden hieronder.

Slide 13 - Open vraag

het blauwe boek
'het' is een
A
bijvoeglijk naamwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
lidwoord
D
werkwoord

Slide 14 - Quizvraag

het mooie liedje
'liedje' is een
A
bijvoeglijk naamwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
lidwoord
D
werkwoord

Slide 15 - Quizvraag

Het bijvoeglijke naamwoord....
- zegt iets over een zelfstandig naamwoord.

de snelle auto                   -->                        de auto is snel

de bruine tafel                 -->                         de tafel is bruin

of.......

Slide 16 - Tekstslide

bijvoeglijke naamwoorden

de leuke, vrolijke docent         -->          de docent is leuk en vrolijk

Slide 17 - Tekstslide

De lieve jongen gaat naar school.
Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
A
jongen
B
de
C
school
D
lieve

Slide 18 - Quizvraag

Het oude huis staat op een berg.
Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
A
het
B
oude
C
huis
D
berg

Slide 19 - Quizvraag

De grappige man loopt naar de grote bibliotheek.
Wat zijn bijvoeglijke naamwoorden?
A
grappige, man
B
grappige, loopt
C
grappige, grote
D
grote, bibliotheek

Slide 20 - Quizvraag

Het lieve kind wil een nieuwe fiets.
Schrijf de bijvoeglijke naamwoorden hieronder

Slide 21 - Open vraag

Bijvoeglijke naamwoorden schrijven

Slide 22 - Tekstslide

de-woorden

de lekkere hamburger


een lekkere hamburger

Slide 23 - Tekstslide

Dus...
bij de-woorden schrijf je bijvoeglijk naamwoorden altijd met een 'e'.

de grappige reclame                                   een grappige reclame
de nieuwe helm                                             een nieuwe helm
de spannende film                                       een spannende film

Slide 24 - Tekstslide

het-woorden

het vieze T-shirt

een vies T-shirt

Slide 25 - Tekstslide

dus......
geen 'e' als er voor een het-woord 'een' staat.

het mooie boek                                      een mooi    boek

het leuke meisje                                    een leuk   meisje

het geweldige feest                             een geweldig   feest

Slide 26 - Tekstslide

Even oefenen

Slide 27 - Tekstslide

het ......... kind --> (klein)

Slide 28 - Open vraag

de ..... auto --> (zwart)

Slide 29 - Open vraag

een ..... bord --> (wit)

Slide 30 - Open vraag

een ..... deur --> (klein)

Slide 31 - Open vraag

Welk bijvoeglijk naamwoord past bij jou?

Slide 32 - Open vraag