Cellen en weefsels QUIZ

Straf bindweefsel
Losmazig bindweefsel
Reticulair bindweefsel
Vetweefsel
Elastisch bindweefsel
Heeft vooral de functie van opvangen van trekkrachten

Heeft vooral de functie van vulweefsel

Bevat fagocyterende bindweefselcellen

Heeft zowel een steunende als opslag functie.

Bevindt zich in organen die uitrekken 

1 / 39
volgende
Slide 1: Sleepvraag
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Straf bindweefsel
Losmazig bindweefsel
Reticulair bindweefsel
Vetweefsel
Elastisch bindweefsel
Heeft vooral de functie van opvangen van trekkrachten

Heeft vooral de functie van vulweefsel

Bevat fagocyterende bindweefselcellen

Heeft zowel een steunende als opslag functie.

Bevindt zich in organen die uitrekken 

Slide 1 - Sleepvraag

Cellen en weefsels
QUIZ

Slide 2 - Tekstslide

Hoe noem je de buitenkant/omhulsel van de cel?
A
Celkern
B
organellen
C
cytoplasma
D
celmembraan

Slide 3 - Quizvraag

Waar vindt de stofwisseling van de cel plaats?
A
Organellen
B
Celmembraan
C
Celkern
D
Chromosomen

Slide 4 - Quizvraag

Hoeveel chromosomen bevat één celkern?
A
21
B
46
C
4
D
23

Slide 5 - Quizvraag

Slide 6 - Tekstslide

Hoe noem je het vocht in de cel?
A
intercellulair
B
intracellulair
C
extracellulair

Slide 7 - Quizvraag

Syndroom van Down is een genetische ziekte. Welk chromosoom is aangetast?
A
13
B
18
C
21
D
x of y

Slide 8 - Quizvraag

Opgeloste stoffen verplaatsen zich vanuit hoge concentratie naar lagere concentratie.

A
osmose
B
diffusie

Slide 9 - Quizvraag

Welke cellen hebben een lange levensduur maar kunnen zich niet na een bepaalde tijd niet meer delen?
A
Darmcellen
B
Huidcellen
C
Zenuwcellen
D
Rode bloedcellen

Slide 10 - Quizvraag

bovenste laag cellen van de huid en slijmvliezen, en binnenbekleding van veel lichaamsholten.
A
Bindweefsel
B
dekweefsel
C
spierweefsel
D
zenuwweefsel

Slide 11 - Quizvraag

Weefsel dat zorgt voor omhulling van organen en voor binding in organen.
A
Bindweefsel
B
dekweefsel
C
spierweefsel
D
zenuwweefsel

Slide 12 - Quizvraag

Zorgt voor contact tussen verschillende weefsels en organen
A
Bindweefsel
B
dekweefsel
C
spierweefsel
D
zenuwweefsel

Slide 13 - Quizvraag

Zorgt ervoor dat het lichaam bewegingen kan uitvoeren. Geeft ook stevigheid aan het lichaam.
A
Bindweefsel
B
dekweefsel
C
spierweefsel
D
zenuwweefsel

Slide 14 - Quizvraag

Welk weefsel heeft de volgende taken: beschermen, uitwisselen, afscheiden, waarnemen?
A
Zenuwweefsel
B
Bindweefsel
C
Dekweefsel
D
spierweefsel

Slide 15 - Quizvraag

Welk weefsel heeft de volgende taken: steun, beschermen(herstellen), verzorgen?
A
Dekweefsel
B
Bindweefsel
C
Zenuwweefsel
D
Spierweefsel

Slide 16 - Quizvraag

Wat is kenmerkend van dwarsgestreept spierweefsel?
A
bewuste aansturing, snel , kost veel energie
B
Onbewuste aansturing, langzaam, weinig energie

Slide 17 - Quizvraag

Hoe noem je de wetenschap die zich bezighoudt met onderzoek naar de bouw en functie van weefsels?
A
Functionele anatomie
B
Fysiologie
C
Histologie
D
Anatomie

Slide 18 - Quizvraag

Zijn de volgende stellingen juist of onjuist?
Juist

Onjuist
De extracellulaire stoffen in een weefsel noem je tussencelstof.
Tot de hoofdgroepen van weefsels behoren dekweefsel, zenuwweefsel, klierweefsel en spierweefsel.

Een weefsel is een groep eenvormige cellen (eventueel met tussencelstof) die met elkaar een gemeenschappelijke functie uitoefenen.
Binnen één individu zijn de chromosomen van een spiercel gelijk aan die van een bindweefselcel.
Een weefsel kan nooit meer dan één functie hebben.

Slide 19 - Sleepvraag

Welke kenmerken horen bij epitheel?

Slide 20 - Open vraag

Wat is de basaalmembraan?
A
Dat is de onderste laag cellen van meerlagig plaveiselepitheel.
B
Dat is de laag waar nieuwe epitheelcellen worden gevormd.
C
Dat is een dunne spierlaag waarop het epitheel rust.
D
Dat is een dunne elastische laag waarop het epitheel rust.

Slide 21 - Quizvraag

Benoem de afbeelding

Slide 22 - Open vraag

Tot welke weefselsoort behoort een trilhaarcel?
A
epitheelweefsel
B
steunweefsel
C
spierweefsel
D
klierweefsel

Slide 23 - Quizvraag

Juist
Onjuist
PlaveiselepithTeksteel kan zowel eenlagig als meerlagig zijn.

Het epitheel van klierbuizen wordt ook wel plaatepitheel genoemd.

Alleen klieren die hun secreet aan het externe milieu afgeven zijn epitheel.

De binnenbekleding van het hart wordt endotheel genoemd

Zowel exocriene als endocriene klieren zijn ontstaan uit epitheliale structuren.
De met lucht gevulde holten in het lichaam zijn bekleed met epitheel.

Slide 24 - Sleepvraag

In welke richting zwiepen de cilia in de luchtwegen slijm weg?
A
Zowel in de richting van de maag als van de keel
B
In de richting van de longen
C
In de richting van de keel
D
In de richting van de maag

Slide 25 - Quizvraag

Welke van de hier genoemde klieren is endocrien?
A
Speekselklier
B
Schildklier
C
Galblaas
D
Talgklier

Slide 26 - Quizvraag

Benoem de afbeelding

Slide 27 - Open vraag

Welke functie(s) kan steunweefsel hebben?
A
Vervoeren van opgeloste stoffen.
B
Opslaan van reservestoffen.
C
Bewegen van het lichaam.
D
Alle van de bovengenoemde functies.

Slide 28 - Quizvraag

Waardoor worden de eigenschappen van steunweefsel bepaald?
A
stevigheid van de steunweefselcellen
B
door de extracellulaire stoffen
C
door de stoffen die zich in het cytoplasma
D
door de uitlopers van steunweefselcellen

Slide 29 - Quizvraag

Hoe komt het dat bij iemand die uitgehongerd is, de oogbollen dieper in de oogkassen liggen (‘holle ogen’)?
A
Dat komt doordat het elastisch bindweefsel rond de ogen verdwijnt.
B
Doordat het straf bindweefsel in de wand slap wordt.
C
Dat komt doordat het vetweefsel rond de oogbollen verdwijnt.
D
Dat komt doordat de oogspieren oververmoeid raken.

Slide 30 - Quizvraag

Hier zie je 3 soorten bindweefsel. Benoem ze.

Slide 31 - Open vraag

Waarom wordt bloed tot de steunweefsels gerekend?
A
Omdat het meerdere typen bloedcellen bevat.
B
Omdat het bestaat uit bloedcellen met een tussencelstof.
C
Omdat het vloeibaar is.
D
Omdat het stevigheid geeft aan de bloedvaten.

Slide 32 - Quizvraag

Hoe komt het dat kraakbeen na beschadiging relatief langzaam herstelt?
A
er zit veel collagene vezels in de chondrine
B
kraakbeencellen gaan na een tijdje dood
C
doordat chondrine zo hard en doorzichtig is
D
doordat kraakbeen niet doorbloed is

Slide 33 - Quizvraag

vezelig kraakbeen
hyalien kraakbeen
elastisch kraakbeen
neusschelpen
tussenwervelschijven
oorschelpen
symfyse
gewrichtsvlakken
ribben

Slide 34 - Sleepvraag

juist
onjuist
Botweefsel is een opslagplaats van calcium.

De matrix van bot bestaat alleen uit kalkzouten en collagene vezels.

In de substantia compacta zit rood beenmerg.

De koppen van pijpbeenderen bestaan alleen uit substantia compacta.

Slide 35 - Sleepvraag

Noem een orgaan waar glad spierweefsel in voor komt.

Slide 36 - Open vraag

glad
hart
dwarsgestreept
De kringspieren rond het oog bestaan uit

Spieren met een prikkelautomaat bestaan uit

In de biceps bevindt zich

In de longblaasjes bevindt zich

Spierweefsel dat snel contraheert, maar ook snel moe is, noem je

Onwillekeurige spieren zijn opgebouwd uit

De kringspieren in de wand van het darmkanaal bestaan uit

De bekkenbodemspieren bestaan uit

Slide 37 - Sleepvraag

Wat zijn myofibrillen?
A
Dat zijn extracellulaire vezels in spierweefsel.
B
Dat zijn de door samensmelting ontstane spiervezels.
C
Dat zijn de spiercellen met draadvormige eiwitketens.
D
Zo noem je de spiervezels in dwarsgestreept spierweefsel.

Slide 38 - Quizvraag

Benoem de afbeelding

Slide 39 - Open vraag