Persoonlijk voornaamwoord vs bezittelijk voornaamwoord in het Duits

Persoonlijk voornaamwoord vs bezittelijk voornaamwoord in het Duits
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Persoonlijk voornaamwoord vs bezittelijk voornaamwoord in het Duits

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoel
Aan het einde van de les kun je het verschil uitleggen tussen persoonlijk voornaamwoord en bezittelijk voornaamwoord in het Duits.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat weet je al over persoonlijk voornaamwoord en bezittelijk voornaamwoord in het Duits?

Slide 3 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Persoonlijk voornaamwoord
Een persoonlijk voornaamwoord vervangt een zelfstandig naamwoord en verwijst naar een persoon of ding. Bijvoorbeeld: ich, du, er, sie, es.

Slide 4 - Tekstslide

Leg kort uit wat een persoonlijk voornaamwoord is en geef voorbeelden.
Bezittelijk voornaamwoord
Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is. Bijvoorbeeld: mein, dein, sein, ihr, unser, euer.

Slide 5 - Tekstslide

Leg kort uit wat een bezittelijk voornaamwoord is en geef voorbeelden.
Ich, mein of meine?
____ Name ist Lisa. ____ Vater ist Arzt. ____ Mutter ist Lehrerin.

Slide 6 - Tekstslide

Laat de leerlingen invullen welk voornaamwoord in de zin moet staan en waarom.
Ich, mein of meine?
____ heiße Lisa. ____ Vater ist Arzt. ____ Mutter ist Lehrerin.

Slide 7 - Tekstslide

Laat de leerlingen invullen welk voornaamwoord in de zin moet staan en waarom.
Du, dein of deine?
____ Name ist Tim. ____ Vater ist Lehrer. ____ Mutter ist Ärztin.

Slide 8 - Tekstslide

Laat de leerlingen invullen welk voornaamwoord in de zin moet staan en waarom.
Er, sein of seine?
____ Name ist Max. ____ Vater ist Ingenieur. ____ Mutter ist Designerin.

Slide 9 - Tekstslide

Laat de leerlingen invullen welk voornaamwoord in de zin moet staan en waarom.
Sie, ihr oder ihre?
____ Name ist Lena. ____ Vater ist Pilot. ____ Mutter ist Flugbegleiterin.

Slide 10 - Tekstslide

Laat de leerlingen invullen welk voornaamwoord in de zin moet staan en waarom.
Es, sein oder seine?
____ Buch ist sehr interessant. ____ Autor ist berühmt. ____ Inhalt ist gut.

Slide 11 - Tekstslide

Laat de leerlingen invullen welk voornaamwoord in de zin moet staan en waarom.
Unser, euer oder ihre?
____ Klasse ist sehr nett. ____ Lehrer ist streng. ____ Bücher sind neu.

Slide 12 - Tekstslide

Laat de leerlingen invullen welk voornaamwoord in de zin moet staan en waarom.
Invuloefening
Maak nu de invuloefening met 8 zinnen waarin je het juiste persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord moet invullen.

Slide 13 - Tekstslide

De leerlingen maken individueel de invuloefening om te laten zien dat ze het verschil tussen persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord begrijpen.
Samenvatting
Je weet nu het verschil tussen persoonlijk voornaamwoord en bezittelijk voornaamwoord in het Duits en kunt dit toepassen in een invuloefening van 8 zinnen.

Slide 14 - Tekstslide

Herhaal kort de belangrijkste punten van de les.
Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 15 - Open vraag

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 16 - Open vraag

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 17 - Open vraag

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.