2hvw Gemengde oefeningen

Gemengde oefeningen
Grammatica woordsoorten

Maak voor jezelf deze oefeningen. Ben je klaar, dan sluit je af en ga je lezen in je leesboek. Succes!
1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Gemengde oefeningen
Grammatica woordsoorten

Maak voor jezelf deze oefeningen. Ben je klaar, dan sluit je af en ga je lezen in je leesboek. Succes!

Slide 1 - Tekstslide

Woordsoorten zijn lastig.

Tot welke woordsoort hoort het woord 'lastig' ?
A
zelfst. nw
B
werk w
C
bijv.nw
D
lid.w

Slide 2 - Quizvraag

Is 'mij' persoonlijk of bezittelijk:
Dat boek is van mij.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 3 - Quizvraag

'Jullie' kan een persoonlijk en een bezittelijk voornaamwoord zijn
A
waar
B
niet waar

Slide 4 - Quizvraag

Persoonlijk of bezittelijk?
Zij houden van bezoek.
A
persoonlijk
B
bezittelijk

Slide 5 - Quizvraag

Persoonlijk of bezittelijk?
Mijn kamer moet opgeruimd worden.
A
persoonlijk
B
bezittelijk

Slide 6 - Quizvraag

Is 'ons' persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord:
Zij kijkt ons indringend aan.
A
pers.vnw
B
bez.vnw
C
geen van beide
D
allebei

Slide 7 - Quizvraag

persoonlijk of bezittelijk?
Zij geeft HEM een appel
A
persoonlijk
B
bezittelijk

Slide 8 - Quizvraag

Heb je me niet gehoord?

Is 'me' een bezittelijk of een persoonlijk voornaamwoord?
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord

Slide 9 - Quizvraag

'Middelste' is ook een telwoord: een hoofdtelwoord.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 10 - Quizvraag

Telwoord 'zoveelste' is een...
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 11 - Quizvraag

Er kwamen veel mensen naar het feest.
Telwoord
A
Veel
B
mensen
C
naar
D
feest

Slide 12 - Quizvraag

Telwoord 'veel' is een...
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 13 - Quizvraag


Wat is geen telwoord?
A
zevenentwintig
B
niemand
C
vele
D
miljoenste

Slide 14 - Quizvraag

Wat voor soort telwoord is 'sommige'?
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 15 - Quizvraag

Zoek het telwoord en geef aan om welk telwoord het gaat.
Het leverde een derde plek op in de ranglijst voor temperatuur. 
A
bep.hoofdtelw
B
onbep.hoofdtelw
C
bep.rangtelw
D
onbep.rangtelw

Slide 16 - Quizvraag

Geef aan of we te maken hebben met een werkwoordelijk gezegde of een naamwoordelijk gezegde

Slide 17 - Tekstslide

Hij heeft na het eten de keuken schoongeveegd.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 18 - Quizvraag

Zij zijn daar vaak aan het chillen.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 19 - Quizvraag

Die mensen van de overkant blijken erg aardig te zijn.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 20 - Quizvraag

Geef aan wat voor werkwoord het werkwoord tussen 'aanhalingstekens' is

Slide 21 - Tekstslide

Ik heb hier een stift vast, omdat ik hiermee wil 'gaan' tekenen.
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 22 - Quizvraag

Wij 'worden' een beetje moe van school, dus moeten we even uitrusten.
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 23 - Quizvraag

Tara heeft goede zin vandaag, omdat zij een cadeau heeft 'gekregen'.
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 24 - Quizvraag

Is de zin enkelvoudig of samengesteld?

Slide 25 - Tekstslide

Is de zin enkelvoudig of samengesteld?

Hij wil weten of ze op vrijdag moet werken.
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 26 - Quizvraag

Is de zin enkelvoudig of samengesteld?

Hij wilde voor iedereen een lekkere maaltijd maken.
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 27 - Quizvraag

Splits de samengestelde zin in enkelvoudige zinnen: Omdat hij niet had geleerd, haalde hij een onvoldoende.

Slide 28 - Open vraag

Is het gedeelte tussen 'aanhalingstekens' in de volgende zinnen een hoofdzin of een bijzin?

Slide 29 - Tekstslide

De lijntjes in de deur van een magnetron zijn handig, 'want dit gaas houdt de microgolven binnen.'
A
hoofdzin
B
bijzin

Slide 30 - Quizvraag

Het begon als grap, 'maar inmiddels verbouwt Google regelmatig zijn logo tot ware kunstwerkjes.'
A
hoofdzin
B
bijzin

Slide 31 - Quizvraag

Wat is de juiste structuur van de volgende zinnen?

Slide 32 - Tekstslide

Yorick moet zich haasten, maar de trein van tien over zeven redt hij nog net.
A
hoofdzin+hoofdzin
B
hoofdzin+bijzin
C
bijzin+hoofdzin

Slide 33 - Quizvraag

Toen er duiven in haar tuin broedden, heeft Masha elke dag een foto van het nest gemaakt.
A
hoofdzin+hoofdzin
B
hoofdzin+bijzin
C
bijzin+hoofdzin

Slide 34 - Quizvraag

Omdat luiaards een trage stofwisseling hebben, hoeven ze maar één keer per week naar de grond.
A
hoofdzin+hoofdzin
B
hoofdzin+bijzin
C
bijzin+hoofdzin

Slide 35 - Quizvraag

Wat is het voegwoord en is deze onderschikkend of nevenschikkend?

Slide 36 - Tekstslide

Zij heeft erg veel honger, want ze heeft vanochtend niet gegeten. (Het voegwoord is...)
A
zij
B
heeft
C
want
D
gegeten

Slide 37 - Quizvraag

Zij heeft erg veel honger, want ze heeft vanochtend niet gegeten. (Want is een..... )
A
onderschikkend voegwoord
B
nevenschikkend voegwoord

Slide 38 - Quizvraag

Tenzij je een beter plan hebt, gaan we dit doen. (Het voegwoord is...)
A
hebt
B
gaan
C
plan
D
tenzij

Slide 39 - Quizvraag

Tenzij je een beter plan hebt, gaan we dit doen. (Tenzij is een....)
A
onderschikkend voegwoord
B
nevenschikkend voegwoord

Slide 40 - Quizvraag

Noem het voegwoord


A
nevenschikkend
B
onderschikkend

Slide 41 - Quizvraag

Noem het voegwoord


A
nevenschikkend
B
onderschikkend

Slide 42 - Quizvraag

Noem het voegwoord


A
nevenschikkend
B
onderschikkend

Slide 43 - Quizvraag

Noem het voegwoord


A
nevenschikkend
B
onderschikkend

Slide 44 - Quizvraag

Noem het voegwoord


A
nevenschikkend
B
onderschikkend

Slide 45 - Quizvraag

Wat is het voegwoord in deze zin en hoe noem je dit voegwoord?

Ik blijf thuis vandaag, want ik ben ziek.
A
Want, nevenschikkend voegwoord
B
Want, onderschikkend voegwoord
C
Vandaag, nev. voegwoord
D
Vandaag, ond. voegwoord

Slide 46 - Quizvraag

Benoem alle woordsoorten van de zin
Maak gebruik van de volgende woordsoorten: 
lw (onbep./bep.), znw, bnw, hww, zww, kww, vz, aanw.vnw., vr.vnw.,pers.vnw.,bez.vnw., bw, onbep/bep, rtw/ htw, vw

Slide 47 - Tekstslide

Je bent vandaag op nummer één geëindigd.

Slide 48 - Open vraag

Die oma van mij is de laatste tijd heel goed in schaken geworden.

Slide 49 - Open vraag

Klaar?
Sluit je laptop af. 
Ga lezen in je leesboek totdat de docent aangeeft dat je mag opruimen. 

Slide 50 - Tekstslide