Leestekens (NN. p. 194)

Welkom! 
Deze les hoort bij p. 194 van je theorieboek. 
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom! 
Deze les hoort bij p. 194 van je theorieboek. 

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel: 
Aan het einde van deze les: 
  • Kan je komma's correct gebruiken. 
  • Kan je een dubbele punt/aanhalingstekens gebruiken bij citaten. 

Slide 2 - Tekstslide

Welke leestekens
ken je al?

Slide 3 - Woordweb

1. De komma (,)
Je zet een komma:
  1. Tussen twee persoonsvormen,
  2. Tussen de delen van een opsomming. 
  3. Tussen een naam of uitroep en de rest van de zin. 
  4. voor: maar, dat, doordat, nadat, omdat, terwijl, want, zodat, zodra etc. 

Slide 4 - Tekstslide

Komma tussen twee persoonsvormen:
Als jij de groente snijdt, bak ik het vlees. 
Als Stef zijn tas gaat halen, zal ik vast zijn moeder bellen. 

Slide 5 - Tekstslide

Tussen delen van een opsomming
Let op: voor 'en' zet je geen komma. 

Rianne spreekt Engels, Frans en Duits. 
Ik heb rode, zwarte en witte schoenen meegenomen. 
We reizen door Utrecht, 's-Hertogenbosch, Eindhoven en Maastricht. 

Slide 6 - Tekstslide

Tussen een naam of een uitroep en de rest van de zin. 
Vertel eens, wat heb jij gedaan dit weekend? 
Mevrouw, wat gaan we doen vandaag? 
Lize, weet jij waar je zus is? 
Hallo, mijn naam is Fiene. 

Slide 7 - Tekstslide

Voor voegwoorden (maar, omdat, doordat etc.)
Mijn vriendin wil graag naar de bioscoop, maar ik blijf liever thuis. 
Ik was de laat op mij afspraak, omdat ik de trein gemist had. 
Ik had een onvoldoende voor mij toets, terwijl ik zo goed geleerd had. 

Slide 8 - Tekstslide

Dubbele punt
Je schrijft een dubbele punt als je iets aankondigt. 
Een opsomming: 
Wij hebben drie huisdieren: een hond, een kat en een konijn. 
Een toelichting: 
Mijn verjaardag was leuk: alle genodigden waren aanwezig. 
Een citaat: 
De docente biologie zei: "Pak nu allemaal je boek."

Slide 9 - Tekstslide

Directe en indirecte rede:
directe rede = letterlijk weergeven wat iemand zegt (citeren)
indirecte rede = niet lekker wat iemand zegt. 

Hij zei: "Ik kom je wel ophalen na mijn werk."
Hij zei dat hij mij na het werk wel zou komen ophalen. 

Slide 10 - Tekstslide

"Wie gaat er mee naar de verjaardag van Hasan?", vraagt Jasper.
A
Direct
B
Indirect

Slide 11 - Quizvraag

Carlo zei dat we vanmiddag bij hem thuis mogen gamen.
A
Direct
B
Indirect

Slide 12 - Quizvraag

"Ik weet het ook niet meer.", zuchtte de agent.
A
Direct
B
Indirect

Slide 13 - Quizvraag

Iemand vertelde mij gisteren dat hij een avondklokboete gekregen had.
A
Direct
B
Indirect

Slide 14 - Quizvraag

Opdracht
Geef steeds aan wel leesteken tussen de (.) moet komen te staan. 

Slide 15 - Tekstslide

Ik heb gisteren nieuwe kleren gekocht (.) schoenen, een rokje en een groene sjaal.
A
""
B
:
C
,
D
.

Slide 16 - Quizvraag

Dit jaar gaan we niet naar Toscane (.)maar naar Seoul!
A
.
B
,
C
""
D
:

Slide 17 - Quizvraag

Als je genoeg fruit eet (.) dat goed voor je gezondheid.
A
,
B
.
C
:
D
""

Slide 18 - Quizvraag

Opdracht
Correct of niet correct? 

Slide 19 - Tekstslide

Ik denk: "Laat ik dat maar niet doen."
Goed
Fout

Slide 20 - Poll

Mijn moeder vroeg aan mij: wat wil je eten vanavond?
Goed
Fout

Slide 21 - Poll

Mijn broertje riep: "ik heb het niet kapotgemaakt"
Goed
Fout

Slide 22 - Poll

Vragen tot nu toe? 

Slide 23 - Tekstslide

Maak een zin in de directe rede waarin je een komma, aanhalingstekens en een dubbele punt verwerkt.

Slide 24 - Open vraag