m2e 21 nov

1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 10 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Het gebruik van hoofdletters in het Duits.

Slide 6 - Tekstslide

 Hoofdletters Duits
  • begin van een zin
  • bij eigennamen
  • bij aardrijkskundige namen
  • bij het persoonlijke voornaamwoord 'u'
  • bij ALLE zelfstandige naamwoorden                 

Slide 7 - Tekstslide

Wel of geen hoofdletter?
A
schwester
B
Schwester

Slide 8 - Quizvraag

maanden, dagen, jaargetijden
A
wel hoofdletter
B
geen hoofdletter

Slide 9 - Quizvraag

Wat schrijf je in het Duits ALTIJD met een hoofdletter?
A
het begin van een zin
B
het begin van een zin en een persoonlijk voornaamwoord
C
het begin van een zin en een zelfstandig naamwoord
D
een zelfstandig naamwoord

Slide 10 - Quizvraag

Wel of geen hoofdletter?
A
das sofa
B
das Sofa

Slide 11 - Quizvraag

Wel of geen hoofdletter?
A
Deutschland
B
deutschland

Slide 12 - Quizvraag

Wel of geen hoofdletter?
A
das mädchen
B
das Mädchen

Slide 13 - Quizvraag

hallo, mein name ist otto.

Welke woorden moeten met een hoofdletter?
A
hallo, mein, otto
B
otto
C
mein, name
D
hallo, name, otto

Slide 14 - Quizvraag

Wel of geen hoofdletter?
A
Oma
B
oma

Slide 15 - Quizvraag

Wel of geen hoofdletter?
A
der junge
B
der Junge

Slide 16 - Quizvraag

ich habe einen hund und eine katze.

Welke woorden moeten met een hoofdletter?
A
ich
B
ich, hund
C
ich, hund, katze
D
ich, habe, hund, katze

Slide 17 - Quizvraag

Wel of geen hoofdletter?
A
tante
B
Tante

Slide 18 - Quizvraag

Wel of geen hoofdletter?
A
berlin
B
Berlin

Slide 19 - Quizvraag

Dit woord staat midden in een zin. Wel of geen hoofdletter?
A
heißen
B
Heißen

Slide 20 - Quizvraag

Dit woord staat midden in een zin. Wel of geen hoofdletter?
A
wohnen
B
Wohnen

Slide 21 - Quizvraag

Wel of geen hoofdletter?
A
bett
B
Bett

Slide 22 - Quizvraag

Klik uit de zin hieronder de woorden aan die met een hoofdletter geschreven moeten worden.

mein name ist jansen
A
mein
B
name
C
ist
D
jansen

Slide 23 - Quizvraag

Wel of geen hoofdletter?
A
das pferd
B
das Pferd

Slide 24 - Quizvraag

Wel of geen hoofdletter?
A
die mutter
B
die Mutter

Slide 25 - Quizvraag

Welke woorden moeten er met een hoofdletter?
das ist vera. sie wohnt in amsterdam.
A
vera, das, sie
B
amsterdam, das, vera
C
amsterdam, vera
D
amsterdam, vera, das, sie

Slide 26 - Quizvraag

Werkwoorden en persoonlijk/vragend voornaamwoorden

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Wat betekent "wanneer" in het Duits?
A
wer
B
wenn
C
wann
D
wie

Slide 29 - Quizvraag

"wie" in het Duits betekent in het Nederlands?
A
hoe
B
wie
C
waarom
D
wanneer

Slide 30 - Quizvraag

"wer" in het Duits betekent wie
A
waar
B
niet waar

Slide 31 - Quizvraag

Wie geht es weiter mit Nico?
Wie geht es weiter mit Nico?

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide