Kapitel 8 Grammatik

Kapitel 8 Grammatik A
Werkwoorden können, dürfen, müssen und wissen
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Kapitel 8 Grammatik A
Werkwoorden können, dürfen, müssen und wissen

Slide 1 - Tekstslide

Seite 78 im Buch
Als verdieping op deze Lesson Up kun je het uitlegfilmpje bekijken in de licentie. Deze vind je door in te loggen, dan naar K8 te gaan en dan staat er een filmpje als je op Theorie-overzicht klikt.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Onregelmatige werkwoorden
Leren als rijtjes (en de vertaling er bij leren)

Slide 4 - Tekstslide

Uitleg
Je leert dit hoofdstuk verschillende werkwoorden. Deze werkwoorden moet je als rijtjes leren. Wel heb ik een aantal hulpmiddelen voor je. Ik doe de voorbeelden aan de hand van het werkwoord können.

Slide 5 - Tekstslide

Hoe zit het?
Het enkelvoud:

De ich en de er/sie/es-vorm zijn altijd gelijk

Er veranderd ook een klinker in de stam in het enkelvoud (niet in het meervoud)

De du-vorm krijgt een verandering in de klinker en krijgt -st. Let op: Niet als de stam eindigd op een -s (zoals müssen)

Slide 6 - Tekstslide

Hoe zit het?
Het meervoud:

Gelijk aan wat we hebben geleerd met feesttenten en eettenten
Dus:
wir: -en
ihr: -t
Sie/sie: -en
En hierbij heb je de zelfde klinker als in het hele werkwoord


Slide 7 - Tekstslide

Dus (zoals bij können):
ich kann
du kannst 
er/sie/es kann

wir können
ihr könnt
Sie/sie können

Slide 8 - Tekstslide

Uitzondering (wissen)
ich weiß
du weißt
er/sie/es weiß

wir wissen
ihr wisst
Sie/sie wissen
Let op: ß is een S-klank en krijgt bij du een -t en niet -st (geldt ook voor müssen)

Slide 9 - Tekstslide

Nu nog even oefenen
met können, dürfen, müssen en wissen

Slide 10 - Tekstslide

ik moet
A
ich muss
B
ich müss
C
ich musse
D
ich müsse

Slide 11 - Quizvraag

jij weet
A
du weißst
B
du wissst
C
du weißt
D
du wisst

Slide 12 - Quizvraag

wij mogen
A
wir mögen
B
wir dürfen

Slide 13 - Quizvraag

hij kan
A
er könn
B
er könnt
C
er kannt
D
er kann

Slide 14 - Quizvraag

zij weet
A
du wisst
B
du weist
C
du weißt
D
du weißst

Slide 15 - Quizvraag

jij mag
A
du dürfst
B
du darfst

Slide 16 - Quizvraag

jullie kunnen
A
ihr kannt
B
ihr könnt

Slide 17 - Quizvraag

nu ga je zelf invullen

Slide 18 - Tekstslide

ik mag

Slide 19 - Open vraag

jullie weten

Slide 20 - Open vraag

jij moet

Slide 21 - Open vraag

zij weet

Slide 22 - Open vraag

u weet

Slide 23 - Open vraag

jij kann

Slide 24 - Open vraag

hij mag

Slide 25 - Open vraag

Kapitel 8 Grammatik B
Werkwoorden sollen, wollen, mögen und möchten

Slide 26 - Tekstslide

Seite 80
Hier vind je de theorie.

Voor de nieuwe uitleg eerst een check of je de vertalingen van de werkwoorden weet

Slide 27 - Tekstslide

willen (wens)
kunnen
leuk vinden, lusten
willen
weten
mogen
moeten (wil van een ander)
moeten (het kan niet anders)
wollen
möchten
mögen
sollen
wissen
müssen
dürfen
können

Slide 28 - Sleepvraag

Weet je nog?
- Werkwoorden krijgen een andere klinker in de stam
- de ich en de er/sie/es vorm zijn gelijk aan elkaar
- geen Umlaut in het enkelvoud
- uitzondering: wissen

Slide 29 - Tekstslide

Wollen en mögen
ich
will
mag
du
willst
magst
er/sie/es
will
mag
wir
wollen
mögen
ihr
wollt
mögt
Sie/sie
wollen
mögen

Slide 30 - Tekstslide

Uitzondering: sollen en möchten
ich
soll
möchte
du
sollst
möchtest
er/sie/es
soll
möchte
wir
sollen
möchten
ihr 
sollt
möchtet
Sie/sie
sollen
möchten

Slide 31 - Tekstslide

Let op:
müssen en sollen betekenen beide moeten
müssen - iets kan niet anders, bijvoorbeeld "Ik moet naar het toilet"
sollen - het is een wil van een ander "De directeur heeft gezegd dat ik mij bij hem moet melden"

Slide 32 - Tekstslide

en nog eens let op:
wollen en möchten betekend beide willen
wollen - als je niet wilt
möchten - gebruik je als je wilt zeggen "zou graag willen"
möchten is de nette manier om aan te geven dat je iets wilt

Slide 33 - Tekstslide

nu zelf aan de slag
je krijgt een aantal open vragen waarin je zelf de juiste vorm van het werkwoord moet typen. Daarna maak je nog de opdrachten in je boek.

Slide 34 - Tekstslide

ich ... (zou graag willen)

Slide 35 - Open vraag

ihr ... (leuk vinden)

Slide 36 - Open vraag

du .... (willen) das gerne

Slide 37 - Open vraag

wir .... (moeten) uns wehren, sagt unsere Mutter

Slide 38 - Open vraag

Sie (u) ... (moeten) auf die Toillette gehen

Slide 39 - Open vraag

er ... (kunnen)

Slide 40 - Open vraag

du ... (weten) die Antwort

Slide 41 - Open vraag

sie (ev)... (mogen) bis 20 Uhr bleiben

Slide 42 - Open vraag

Einde van de Lesson up
Succes met het maken van het huiswerk!

A: 19 tm 24
H: 18 tm 26

Slide 43 - Tekstslide