woordsoorten - bijvoeglijk naamwoord

Woordsoorten 
Woordsoorten 

lidwoorden - zelfstandig naamwoorden - werkwoorden - bijvoeglijk naamwoord
1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
Middelbare school

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Woordsoorten 
Woordsoorten 

lidwoorden - zelfstandig naamwoorden - werkwoorden - bijvoeglijk naamwoord

Slide 1 - Tekstslide

lesdoel:
Aan het einde van deze les weet je meer over de verschillende woordsoorten
- lidwoorden
- werkwoorden
- zelfstandig naamwoorden
- bijvoegelijk naamwoord

Slide 2 - Sleepvraag

Lidwoorden
de kleine woorden voor een zelfstandig naamwoord:
de, het, een

Slide 3 - Tekstslide

zelfstandig naamwoord

woord dat je in één keer snapt, het kan op zichzelf staan
je kan er een lidwoord voorzetten.

Slide 4 - Tekstslide

Werkwoorden
Doewoord,
deze woorden kunnen veranderen afhankelijk over wie het gaat.
Je kan er "ik, hij, wij, zij, jullie" voor zetten.

Slide 5 - Tekstslide

bijvoeglijk naamwoord

hoort bij het zelfstandig naamwoord, daardoor wordt het duidelijker.

Slide 6 - Tekstslide

Wat zijn lidwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 7 - Quizvraag

Wat zijn zelfstandige naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 8 - Quizvraag

Wat zijn werkwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 9 - Quizvraag

wat zijn bijvoeglijke naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 10 - Quizvraag

De slimme leerling begrijpt het niet.
Welk woord is het lidwoord?
A
de
B
slimme
C
het
D
leerling

Slide 11 - Quizvraag

De slimme leerling begrijpt het niet.
Welk woord is het zelfstandig naamwoord?
A
slimme
B
leerling
C
begrijpt
D
de

Slide 12 - Quizvraag

De slimme leerling begrijpt het niet.
Welk woord is het bijvoeglijk naamwoord?
A
de
B
leerling
C
begrijpt
D
slimme

Slide 13 - Quizvraag

De slimme leerling begrijpt het niet.
Welk woord is het werkwoord?
A
begrijpt
B
de
C
leerling
D
slimme

Slide 14 - Quizvraag

De kleine kinderen spelen in het park.
Wat is het werkwoord?
A
de
B
kleine
C
spelen
D
kinderen

Slide 15 - Quizvraag

De kleine kinderen spelen in het park.
Wat is het lidwoord?
A
de
B
kleine
C
spelen
D
kinderen

Slide 16 - Quizvraag

De kleine kinderen spelen in het park.
Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
A
de
B
kleine
C
spelen
D
kinderen

Slide 17 - Quizvraag

De kleine kinderen spelen in het park.
Wat is het zelfstandig naamwoord?
A
de
B
kleine
C
spelen
D
kinderen

Slide 18 - Quizvraag

lidwoorden
bijvoegelijk naamwoorden

zelfstandig naamwoorden
werkwoorden
de
rennen
leuke
rode
fiets
fietsen
kerstboom

Slide 19 - Sleepvraag

de-woord
het-woord
geen lidwoord

tas
huis
rood
drie
meisjes
leuke
lokaal
jasje

Slide 20 - Sleepvraag

Welke zin is goed?
A
De lieve baby.
B
De lief baby.
C
De baby lief.

Slide 21 - Quizvraag

Welke zin is goed?
A
Het groene gras.
B
Het groen gras.
C
Het gras groen.

Slide 22 - Quizvraag

Welke zin is goed?
A
De blauwe schoenen
B
De blauw schoenen
C
De schoenen blauw.

Slide 23 - Quizvraag

BIJVOEGLIJK NAAMWOORD

- vertelt meer over een zelfstandig naamwoord

- staat in de buurt van een zelfstandig naamwoord


- het spannende boek

- een spannend boek

- het boek is spannend

Slide 24 - Tekstslide

Hoe maak je een bnw?

Bijna altijd eindigt een bnw op een -e.

Voorbeelden:

  • De mooie koe
  • Het dikke varken
  • De leuke jongen
  • Het mooie meisje

Slide 25 - Tekstslide

Uitzondering:

Een bnw krijgt geen -e als het zelfstandig naamwoord een het-woord is en er 'een' voor staat.

  • Het lieve meisje - een lief meisje
  • Het grote raam - een groot raam
  • Het kleine glas - een klein glas
  • Het dikke varken - een dik varken

Slide 26 - Tekstslide

Welke zin is fout?
A
Het rode haar.
B
Het haar is rood.
C
Het rood haar.

Slide 27 - Quizvraag

Welke zin is fout?
A
De mooie jas.
B
De mooi jas.
C
De jas is mooi.

Slide 28 - Quizvraag

Welke zin is fout?
A
De grappige film.
B
De film is grappige.
C
De film is grappig.

Slide 29 - Quizvraag

werkwoord
lidwoord
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
lekkere
pizza
eten
de
vrienden

Slide 30 - Sleepvraag

Wat is geen bijvoeglijk naamwoord?
A
zwart
B
langzaam
C
krant
D
dik

Slide 31 - Quizvraag

Wat is geen zelfstandig naamwoord
A
krant
B
auto
C
kerstboom
D
snel

Slide 32 - Quizvraag

Wat is geen werkwoord?
A
sporten
B
moe
C
schrijven
D
studeren

Slide 33 - Quizvraag

Wat is goed?
A
De wit trui.
B
De witte trui.
C
De trui is witte.
D
De wite trui.

Slide 34 - Quizvraag

Wat is goed?
A
De lief student.
B
De student is lieve.
C
De student is liev.
D
De lieve student.

Slide 35 - Quizvraag

Wat is goed?
A
De groote man.
B
De grote man.
C
De man is groot.
D
De man is grote.

Slide 36 - Quizvraag

Wat is goed?
A
De oranje mandarijn.
B
De oranjee mandarijn.
C
De mandarijn is oranje.
D
De mandarijn oranje.

Slide 37 - Quizvraag

Maak zelf een zin bij de foto

Slide 38 - Tekstslide

Maak een zin met bijvoeglijk naamwoord bij de foto.

Slide 39 - Open vraag

Maak een zin met een bijvoeglijk naamwoord bij de foto.

Slide 40 - Open vraag

Maak een zin met een bijvoeglijk naamwoord
bij de foto.

Slide 41 - Open vraag

Schrijf de zin

Slide 42 - Open vraag

Schrijf de zin

Slide 43 - Open vraag

Schrijf de zin

Slide 44 - Open vraag

Schrijf de zin

Slide 45 - Open vraag

Schrijf de zin

Slide 46 - Open vraag

Slide 47 - Tekstslide