V4 Modalverben Präteritum

1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Am Ende des Unterrichts
  • Weet je wat Modalverben zijn
  • Ken je de betekenissen van de Modalverben
  • Heb je geoefend met het inzetten van de Modalverben
  • Ken je de "regels" van de Modalverben. 

Slide 2 - Tekstslide

Die Bedeutung der Modalverben
Dürfen = mogen / toestemming hebben
Können = kunnen / in staat zijn tot
Mögen = houden van /  lusten / aardig vinden

Müssen = moeten (noodzaak vanuit jezelf)
Sollen = moeten (bevel van een ander)
Wollen = willen
(Wissen = weten)
                                    De klas moet maar snel wegwezen

Slide 3 - Tekstslide

Im Vergleich mit dem schwachen Verb
   Wohnen:                                                       Können:
Ich wohne                                                     Ich kann
Du wohnst                                                    Du kannst
Er/sie/es wohn                                         Er/sie/es kann
Wir wohnen                                                  Wir können
Ihr wohn                                                      Ihr könnt
Sie/sie wohnen                                          Sie/sie können

Slide 4 - Tekstslide

Was musst du dir merken?

Stam: de stam verandert bij ich, du en er/sie/es

Uitgang: ich  en er/sie/es  krijgen geen uitgang

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Ich .... kein Gemüse essen 

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Lina, du ...... nicht lügen!

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Sie ..... auf die Toilette gehen

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Karl ..... sehr gut sparen

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Modalverben: Präteritum (=verleden tijd) 
Regel: 
- Geen Umlaut!
- Stam + t + uitgang

Uitgangen:
Regelmatig! (net zoals machen)

Slide 15 - Tekstslide

Let op: géén Umlaut!

Slide 16 - Tekstslide

Ergänze Modalverb Präteritum:
Früher ... (können) man nicht immer und überall angerufen werden.

Slide 17 - Open vraag

Ergänze Modalverb Präteritum:
Ich ... (dürfen) das Handy meiner Mutter nicht verwenden.

Slide 18 - Open vraag

Ergänze Modalverb Präteritum:
Man ... (müssen) auch nicht für jeden erreichbar sein.

Slide 19 - Open vraag

Ergänze Modalverb Präteritum:
Wir ... (wollen) uns das Handy umtasuchen.

Slide 20 - Open vraag

Ergänze Modalverb Präteritum:
Ihr ... (wissen) schon am zweiten Tag meinen Name.

Slide 21 - Open vraag

Ergänze Modalverb Präteritum:
Ihr ... (wissen) schon am zweiten Tag meine Name.

Slide 22 - Open vraag

Waar moet je opletten bij het vervoegen van de Modalverben im Präteritum (v.t)?

Slide 23 - Open vraag

Neue Kontakte
Kapitel 2: C Grammatik
Macht die Aufgaben online!
Der Computer bestimmt deine Lernroute. 

Slide 24 - Tekstslide

Ik ken de modale hulpwerkwoorden (Modalverben) en kan deze in een zin toepassen.
Eens/ oneens?
0100

Slide 25 - Poll