Les 4 C1 Salir y volver/ Voorzetsels

Les 4 C1 Salir y volver/ andere werkwoorden  Voorzetsels
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

In deze les zitten 10 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Les 4 C1 Salir y volver/ andere werkwoorden  Voorzetsels

Slide 1 - Tekstslide

Aan het einde van dit hoofdstuk:
Succescriteria's
- ik ken de dagen van de week in het Spaans.
- ik ken de namen van de maanden in het Spaans. 
- ik ken de namen van 10 dieren in het Spaans.
- ik kan de wederkerende werkwoorden van Unidad 7 vervoegen.
- ik kan de werkwoorden salir/volver vervoegen.
- Ik kan enkele voorzetsel in het Spaans gebruiken.


Slide 2 - Tekstslide

Programa

  1. Herhaling wederkerend.
  2. Salir & volver &andere ww.
  3. Voorzetsels
  4. Blooquet

Slide 3 - Tekstslide

Salir, volver
  1. Busca qué significan los verbos salir, volver 
  2. Apunta las traducciones (=vertalingen) en holandés.
  3. Escribe la conjugación (=vervoeging).

¿Qué te llama la atención? 
Wat valt je op?  

Slide 4 - Tekstslide

Andere werkwoorden
  1. Venir :  komen
  2. Llegar: aankomen
  3. Ir:  gaan
  4. Jugar  : Spelen
  5. LLamar: bellen/roepen
Let op: pag. 64 vervoeging onregelmatige werkwoorden

Slide 5 - Tekstslide

Voorzetsels
a =         naar (richting)/ om (tijdstip) a las ocho
con =     met
de =       van/ wordt ook met een tijdstip samen met een dagdeel                  gebruikt:  las ocho de la mañana.
en=        in/ of met vervoer: Voy en tren a Breda.
por =     door/ of met een dagdeel zonder tijdstip: Voy a la                                 escuela por la mañana.

Slide 6 - Tekstslide

Vaste ww/constructies met voorzetsels
  1. Salgo de casa muy temprano.
  2. Mi padre vuelve a las ocho.
  3. Ana viene al colegio en autobús.
  4. Llego a la escuela a las ocho y media.
  5. Voy a la biblioteca por las tardes.
  6. Voy en coche a Breda.
  7. Juego en el parque con mis amigos los domingos.
  8. Siempre llamo a mis padres cuando llego a casa tarde .
  9. Mi hermano vuelve del instituto a las tres de la tarde.
a + el = al
de + el = del

Slide 7 - Tekstslide

  1. Salgo de casa muy temprano.
  2.  Mi padre vuelve a las ocho.
  3. Ana viene al colegio en autobús.
  4. Llego a la escuela a las ocho y media.
  5. Voy a la biblioteca por las tardes.
  6. Voy en coche a Breda
  7. Juego en el parque con mis amigos los domingos.
  8. Siempre llamo a mis padres cuando llego tarde a casa.
  9. Mi hermano vuelve del instituto a las tres de la tarde.
  1. Ik ga heel vroeg van huis.
  2. Mijn vader komt om acht uur terug.
  3. Ana komt met de bus naar school.
  4. Ik kom om half negen op school aan.
  5. Ik ga 's middags naar de bibliotheek.
  6. Ik ga met de auto naar Breda.
  7. Ik speel op zondag met mijn vrienden in het park.
  8. Ik bel mijn ouders altijd als ik laat thuis kom.
  9. Mijn broer komt om drie uur 's middags terug van de middelbare school.
a + el = al
de + el = del

Slide 8 - Tekstslide

verbos: tener, querer, preferir, poder, saber, salir, volver

Slide 9 - Tekstslide

Ejercicios
C1Lif in de klas H7 gramática opgave 4 (a, de,con, por, en), Opgave 6 en 7

Slide 10 - Tekstslide