Start hoofdstuk 2

Wat betekent BBP?
1 / 29
volgende
Slide 1: Open vraag
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Wat betekent BBP?

Slide 1 - Open vraag

Op welke drie manieren kun je het bbp uitrekenen?

Slide 2 - Open vraag

Met welk kenmerk meet je welvaart het allerbest?
A
BBP
B
BBP per hoofd van de bevolking
C
BNP
D
Aantal gebruiksgoederen per 1000 inwoners

Slide 3 - Quizvraag

Waar staan de afkorting Y, C, B en S voor?

Slide 4 - Open vraag

Waar staan de afkortingen E, I, O en M voor?

Slide 5 - Open vraag

5 VWO

- Nakijken opdracht 1 t/m 6 
- Uitleg subjectieve methode
- Maken opdracht 7 t/m 16  
6 VWO

- Nakijken opdracht 1 t/m 16 + opdracht 1 t/m 5 
- Lezen paragraaf 2.2 t/m 2.4 (eventueel start opdracht 6 t/m 8) 
- Uitleg paragraaf 2.2 t/m 2.4 
- Huiswerk

Slide 6 - Tekstslide

Objectieve methode 

Bruto toegevoegde waarde = totale opbrengst - kosten ingekochte goederen en diensten. 

Netto toegevoegde waarde = bruto toegevoegde waarde - afschrijvingen
Totaal

BBP = alle bruto toegevoegde waarden + ambtenarensalarissen


NBP = alle netto toegevoegde waarden (of BBP - afschrijvingen)

Slide 7 - Tekstslide

Subjectieve methode 
  • BBP berekenen door middel van de primaire inkomens. 
  • Primaire inkomens zijn vergoedingen voor productiefactoren

Slide 8 - Tekstslide

Subjectieve manier
Het totaal van de primaire inkomens is het netto binnenlands inkomen (NBI). 
Er is ook het Bruto binnenlands inkomen (BBI) Verschil? De afschrijvingen. 

Slide 9 - Tekstslide

Objectieve methode

Netto binnenlands product 

Bruto binnenlands product 
Subjectieve methode 

= Netto binnenlands inkomen 

= Bruto binnenlands inkomen 

Verschil tussen bruto en netto = afschrijvingen!! 

Slide 10 - Tekstslide

Nationaal inkomen 
  • Optelsom van alle primaire inkomens die door ingezetenen van ee land gedurende een jaar worden verdiend. 
  • Bruto nationaal inkomen = BBP + saldo primaire inkomens 

  • Denk aan Poolse bouwvakkers die hier in de zomer komen werken en vervolgens weer teruggaan naar Polen. 

Slide 11 - Tekstslide

Van BBP naar Nationaal inkomen

Slide 12 - Tekstslide

5 VWO maken opdracht 7 t/m 16 

Slide 13 - Tekstslide

Macro-economische identiteiten 
Y = C + B + S (Gezinnen)
Y = C + I + O + E - M (Bedrijven)
B - O = Saldo overheid 
E - M = Uitvoersaldo
S - I = Particulier Spaarsaldo 
S - I + B - O = Nationaal spaarsaldo
S - I + B - O = E - M 

Slide 14 - Tekstslide

Nationale rekeningen
Systematisch overzicht van geldstromen tussen de economische sectoren. 

Leidt tot staat van middelen en bestedingen 

Slide 15 - Tekstslide

Staat van middelen en bestedingen (bestedingsmethode)

Slide 16 - Tekstslide

Maken extra opdracht Nationale rekeningen 

Slide 17 - Tekstslide

Nederland:

open economie

Nederland heeft een open economie. D.w.z. dat we veel handelen met het buitenland en daar dus ook veel aan verdienen.


Slide 18 - Tekstslide

Internationale concurrentiepositie

Nederland heeft veel profijt van de export.

Daarom is het zo belangrijk dat

onze kwaliteit en prijs van onze

exportgoederen concurrerend

blijft t.o.v. andere landen.

Dus, de internationale

concurrentiepositie is voor Nederland van groot belang.

Slide 19 - Tekstslide

Betalingsbalans

De geldstromen m.b.t. de handel staan op de betalingsbalans.

Ook andere geldstromen van en naar het buitenland (bijvoorbeeld beleggingen) staan op de betalingsbalans.

Slide 20 - Tekstslide

Wat is de beste omschrijving van een betalingsbalans? Dit is een overzicht van.....
A
inkomsten en uitgaven van een land
B
inkomsten en uitgaven van de overheid
C
bezittingen en schulden van een land
D
geldstromen van / naar ander land

Slide 21 - Quizvraag

Betalingsbalans: lopende rekening, kapitaalrekening en salderingsrekening

De betalingsbalans bestaat uit:

- lopende rekening: alle geldstromen m.b.t. handel en inkomen

- kapitaalrekening:  alle geldstromen m.b.t. kapitaalverkeer op

- salderingsrekening: op deze rekening kun je zien of we overschot of tekort hebben en of deviezenvoorraaad toe- of afneemt

Slide 22 - Tekstslide

Lopende rekening

Op deze rekening staan alle geldstromen (met het buitenland) die voortkomen uit:

- import & export goederen

- import & export diensten

- (primair) inkomen (loon, huur, rente, pacht en winst)

(boek: productiefactoren; bijv. arbeid krijg je loon voor)

- inkomensoverdrachten (geen tegenprestatie)

Slide 23 - Tekstslide

Voorbeeld lopende rekening (LR)

Stel dat de volgende lopende rekening gegeven is:





Op deze lopende rekening is de ontvangstenkant (250 -200 =) 50 groter dan de uitgavenkant. Saldo = 50 = overschot op LR.

Slide 24 - Tekstslide

Kapitaalrekening

De kapitaalrekening werkt hetzelfde als de lopende rekening, alleen staan er uiteraard andere geldstromen op.

Op de ontvangstenkant staan bijvoorbeeld geldstromen van buitenlanders die in Nederland aandelen kopen.

Op de uitgavenkant staat bijvoorbeeld een Nederlandse lening  aan Griekenland.

Slide 25 - Tekstslide

Land A geeft € 10 mld. aan ontwikkelingshulp, ontvangt € 2 mld. aan aflossing lening land B en inwoners land A kopen voor € 5 mld. aandelen in land B. Wat is saldo hiervan op kapitaalrekening van land A? (alleen getal invoeren)

Slide 26 - Open vraag

Deviezenvoorraad (buitenlandse valutareserve)

Het saldo van de betalingsbalans geeft aan wat er met de deviezenvoorraad van een land gebeurt.

De deviezenvoorraad is - zeg maar - de hoeveelheid buitenlands geld van een land, die gebruikt wordt voor internationale handel.

Bij een tekort op de betalingsbalans gaat er meer geld uit dan er in komt, dus neem de deviezenvoorraad af. Bij een overschot op de betalingsbalans neemt de deviezenvoorraad dus toe.

Slide 27 - Tekstslide

Saldo lopende rekening = 200 mld.
Saldo kapitaalrekening = 150 mld.
De deviezenvoorraad neemt ...
A
af met € 50 mld.
B
toe met € 50 mld.
C
toe met € 150 mld.
D
toe met € 350 mld.

Slide 28 - Quizvraag

6 VWO maken opdrachten studiewijzer

Slide 29 - Tekstslide