Formeel Strafrecht 14-3

Formeel Strafrecht 14-3
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
BOAMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Formeel Strafrecht 14-3

Slide 1 - Tekstslide

Wat is de lichtste vorm van vrijheidsbeneming?
A
In verzekering stellen
B
aanhouden
C
staande houden
D
ophouden voor onderzoek

Slide 2 - Quizvraag

Wat is het enige doel van staande houden?
A
identiteitsvaststelling
B
vorderen van een identiteitsbewijs
C
het kunnen verhoren van de verdachte

Slide 3 - Quizvraag

In welke gevallen mag je een verdachte staande houden?
A
alleen op heterdaad
B
zowel op heterdaad als buiten heterdaad

Slide 4 - Quizvraag

Mag een burger iemand staande houden?
A
Ja
B
Nee

Slide 5 - Quizvraag

Een verdachte weigert tijdens een staande houding om zijn naam en adresgegevens te zeggen. Mag de opsporingsambtenaar dit vorderen?
A
Ja
B
Nee

Slide 6 - Quizvraag

Tijdens een achtervolging te voet trapt een BOA met een harde trap een hekje in om de verdachte sneller te kunnen aanhouden. Is hier sprake van geweld volgens de ambtsinstructie?
A
Ja
B
Nee

Slide 7 - Quizvraag

Mag een BOA om iemand staande te kunnen houden, plaatsen betreden?
A
Ja
B
Nee

Slide 8 - Quizvraag

Als een verdachte niet voldoet aan de vordering om een identiteitsbewijs ter inzage af te geven, pleegt hij een strafbaar feit. Volgens het subsidiariteitsbeginsel wordt hem artikel ... ten laste gelegd.
A
447e WvSr
B
184 WvSr

Slide 9 - Quizvraag

De bevoegdheid voor een toezichthouder om een identiteitsbewijs te vorderen, vinden we in ...
A
de Politiewet 2012
B
de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten
C
de Algemene Wet Bestuursrecht
D
het Wetboek van Strafvordering

Slide 10 - Quizvraag

Wat zijn 'politiebevoegdheden'?
A
geweld aanwenden
B
vrijheidsbeperkende en geweldsmiddelen
C
fouilleringen
D
alle antwoorden zijn juist

Slide 11 - Quizvraag

Johan heeft een identiteitsbewijs nagemaakt en geeft dit aan Marie om door te geven aan Klaas. Is Marie strafbaar inzake art. 231 WvSr?
A
Ja, als ze had kunnen weten of vermoeden dat het vals is
B
Ja, ook als ze in de veronderstelling verkeerde dat het een echt identiteitsbewijs betreft
C
Nee, alleen Johan is strafbaar
D
Nee, zolang ze het identiteitsbewijs niet gebruikt

Slide 12 - Quizvraag

Door wie moet de identiteit worden vastgesteld van een door een BOA aangehouden verdachte?
A
Door de BOA zelf
B
Door de (h)Ovj
C
Door een algemeen opsporingsambtenaar of politieboa

Slide 13 - Quizvraag

Bij welke verdachte moeten bij aangehouden verdachten ook foto's en vingerafdrukken worden afgenomen?
A
Als iemand verdacht wordt van een ernstig misdrijf (VH-feit art. 67 lid 1 WvSv)
B
bij niet-VH feiten als er twijfel bestaat over iemands identiteit op bevel van Ovj of (h)Ovj
C
beide antwoorden zijn goed

Slide 14 - Quizvraag

Mag er tijdens een identificatiefouillering ook in de buddyseat van een scooter worden gekeken?
A
Ja
B
Nee

Slide 15 - Quizvraag

Piet heeft twee jaar geleden een pistool aangeschaft maar heeft geen wapenvergunning. Tijdens een inval in de woning van Piet wordt het wapen aangetroffen. Piet was op dat moment op vakantie in Spanje. Is hier sprake van heterdaad?
A
Ja, het is een voortdurend delict
B
Ja, het is een aflopend delict
C
Nee, Piet was er immers niet bij
D
Nee, het strafbare feit vond twee jaar geleden plaats

Slide 16 - Quizvraag

Heterdaad duurt langer voort wanneer vanaf de ontdekking op heterdaad vrijwel onafgebroken opsporingshandelingen worden verricht. Dit noemen we ...
A
Leefbaarheidscriterium
B
Opsporingscriterium
C
Inspanningscriterium

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het doel van aanhouden?
A
voorgeleiden voor de organen van justitie en politie
B
vrijheidsbeneming
C
het verhoren van de verdachte

Slide 18 - Quizvraag

Mag een burger een burgerarrest uitvoeren inzake een overtreding bij ontdekking op heterdaad?
A
Ja
B
Nee

Slide 19 - Quizvraag

Bij welke misdrijven mag er, na een bevel van een hogere autoriteit (bijv. Ovj) worden aangehouden buiten heterdaad?
A
Alleen mogelijk bij misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten
B
Bij alle misdrijven
C
Bij misdrijven waar minimaal 8 jaar gevangenisstraf op staat

Slide 20 - Quizvraag

Een burger wil een inbreker aanhouden op heterdaad. De verdachte vlucht de Action binnen. Mag de burger de Action betreden om de verdachte aan te houden?
A
Ja
B
Nee

Slide 21 - Quizvraag

Mag een opsporingsambtenaar een plaats doorzoeken ter aanhouding van een verdachte?
A
Ja, mits hij een machtiging van de Ovj heeft
B
Ja, hij heeft die zelfstandige bevoegdheid
C
Nee, dat mag nooit

Slide 22 - Quizvraag

Wat is het doel van ophouden voor onderzoek?
A
Identiteitsvaststelling
B
(voorbereiding van) het verhoor
C
Uitreiken van mededelingen over het vervolg van de strafzaak
D
Alle antwoorden zijn juist

Slide 23 - Quizvraag

Piet wordt om 22.00 uur aangehouden. Om 23.00 uur wordt hij voorgeleid. Om 23.30 uur geeft de (h)Ovj het bevel dat de verdachte wordt opgehouden voor onderzoek. tot hoe laat kan de verdachte worden opgehouden voor onderzoek inzake een VH-feit?
A
14.30 uur de volgende dag
B
16.30 uur de volgende dag
C
17.30 uur de volgende dag

Slide 24 - Quizvraag

Mag tijdens het verlengd ophouden voor onderzoek de verdachte nog eens worden verhoord inzake het strafbare feit?
A
Ja
B
Nee

Slide 25 - Quizvraag

Is het vragen naar de identiteitsgegevens van een verdachte een vorm van verhoor?
A
Ja
B
Nee

Slide 26 - Quizvraag

Wanneer moet de cautie worden meegedeeld?
A
Tijdens de aanhouding
B
Tijdens de voorgeleiding
C
Tijdens de identiteitsvaststelling
D
Voorafgaand aan ieder verhoor

Slide 27 - Quizvraag

Wie geeft het bevel om een verdachte van een VH-feit in verzekering te stellen?
A
De (h)Ovj of Ovj
B
De Rechter-commissaris
C
De rechtbank

Slide 28 - Quizvraag

Wie mag een bevel tot bewaring afgeven?
A
De (h)Ovj
B
De Ovj
C
De Rechter-Commissaris
D
De Rechtbank

Slide 29 - Quizvraag

Hoelang duurt inbewaringstelling maximaal?
A
3 x 24 uur
B
6 x 24 uur
C
14 dagen
D
90 dagen

Slide 30 - Quizvraag

Wat moet er in een dagvaarding staan?
A
het strafbare feit en de wettelijke voorschriften
B
de datum, tijd en plaats van het strafbare feit
C
de omstandigheden waarin het strafbare feit is begaan
D
alle antwoorden zijn juist

Slide 31 - Quizvraag

Binnen de termijn van de voorlopige hechtenis moet een strafzaak voor de rechter worden gebracht. Binnen welke termijn moet dit gebeuren?
A
14 dagen
B
90 dagen
C
104 dagen
D
Er geldt geen maximum

Slide 32 - Quizvraag