Gramática 5

¡Bienvenidos chicos y chicas!
Miércoles, 9 de febrero de 2022
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

¡Bienvenidos chicos y chicas!
Miércoles, 9 de febrero de 2022

Slide 1 - Tekstslide

¿Qué vamos a hacer hoy?

  1. Toetsinzage
  2. Repasamos el vocabulario. Overhoring.
  3. Seguimos con la unidad 1.
  4. ¡A trabajar!
  5. Final de la clase.

Slide 2 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen
presente en gerundio?

Slide 3 - Woordweb

Estar+gerundio
  • Geef je aan dat een handeling of een gebeurtenis aan de gang is.
"Mis amigos están jugando al baloncesto"
"Yo estoy estudiando para el examen del lunes."
"María está comiendo en la cantina".

  • Met de Presente geef je aan dat een gebeurtenis regelmatig plaatsvindt.
" Normalmente desayunan a las nueve"
" Todos los días juego a la PlayStation 4"

Slide 4 - Tekstslide

Estar+gerundio

estoy
estás
está
estamos     +    -ando  (-AR)
estáis                  -iendo (-ER-IR)
están
Onregelmatige vormen:
decir : diciendo  
pedir: pidiendo   
dormir: durmiendo
______________________________
ir: yendo     
leer: leyendo
oír: oyendo
traer: trayendo

timer
3:00

Slide 5 - Tekstslide

Vraagwoorden

¿Qúe?                       ¿Qué está haciendo tu hermano?
¿Quién?                   ¿Quién está jugando al ajedrez?
¿Dónde?                 ¿Dónde está durmiendo Javier?
¿Quiénes?         ¿Quiénes están estudiando en la biblioteca?

Slide 6 - Tekstslide

vragende voornaamwoorden
qué / cuál(es)                - wat / welke
cómo                                 - hoe
quién(es)                         - wie  (de quién- van wie / con quién- met wie)
dónde                               - waar  (adónde-waarheen / de dónde- waar vandaan)
por qué                            - waarom (porque-omdat)
cuándo                            - wanneer
cuánto(-a-os-as)        - hoeveel

Slide 7 - Tekstslide

Het werkwoord "gustar"
 (A mí)    me
 (A ti)       te
 (A él,ella, uste)  le
(A nosotros)    nos       + gusta(n)
(A vosotros)      os                              (A ellos/ellas/ustedes) les

Me gusta el cine.
Me gusta jugar al fútbol.
Me gustan los deportes.

¿Cúanto te gusta?
 Me gusta mucho salir con mis amigos.
  Me gusta bastante ver la tele.

No me gusta mucho bailar.-
No me gusta  nada hacer deberes.--

Slide 8 - Tekstslide

Spaans


GUSTAR

Slide 9 - Tekstslide

¿Qué?
¿Cuánto(s)/a(s)?
¿Cuál(es)?
¿Cómo?
¿Dónde?
¿Quién(es)?
¿Por qué?
¿Cuándo?
Hoe?
Waarom?
Wie?
Wat?
Waar?
Wanneer?
Welk(e)?
Hoeveel?

Slide 10 - Sleepvraag

A mis abuelos no......... gusta nada montar en bicicleta.
A
te
B
les
C
me
D
le

Slide 11 - Quizvraag

A mi madre........gusta mucho nadar.
A
me
B
nos
C
os
D
le

Slide 12 - Quizvraag

Zet de woorden in de juiste volgorde:
¿/pantalones/mis/gustan/Te?

Slide 13 - Open vraag

Zet de woorden in de juiste volgorde:
gatos./Juan/gustan/A/le/los

Slide 14 - Open vraag

Verplichte opdrachten:
WB U1 Gramática
 Opdracht. 1, 2 en 4 t/m 9 (Opdracht. 6 in jouw schrift)
 
Si terminas/Als je klaar bent?
C2. Vocabulario unidad 1 (Quizlet)
Estudia: Gramática unidad 1
Extra opdrachten om te oefenen:
Gerundio
Verbo gustar:



Optionele opdrachten:
(verdieping / verbreding)
TB U1 Gramática:
Opdracht 1 t/m 9
TB U1 Comunicación:
Opdracht 1 t/m 5
WB U1 Comunicación:
Opdracht 1 t/m 3

Slide 15 - Tekstslide

Los deberes:
Werkboek Compañeros 2- U1 Gramática
Opdracht. 1, 2 en 4 en 5.

Leer de woordjes van de woordenlijst van 'esperar' t/m 'el estudio'.
Formatieve toets unidad 1

Slide 16 - Tekstslide

Stap 1
Het meewerkend voorwerp bepaalt de persoon. Zie het blauwe rijtje in de afbeelding. Hoe weet je welke persoon je moet gebruiken?

Dit kun je zien aan de namen in de zin of de persoonsvorm (zie het  zwarte kolommetje).

vb. IK hou van pizza.
Het gaat om persoon ik, dan gaan we het meewerkendvoorwerp ME gebruiken. 

Slide 17 - Tekstslide

Stap 2
Kijk naar het woord wat achter 'gustar' staat.

  1. Is het een zelfstandig nw enkelvoud of een werkwoord, dan gebruik je GUSTA.   vb: Me gusta el libro. / Te gusta comer pizza.
  2. Is het een zelfstandig nw. wat achter 'gustar' staat  meervoud of staan er 2 zelfstandige nw in enkelvoud, dan gebruik je GUSTAN. bijv: Me gustan los libros. / Me gustan el libro y la pizza.

Slide 18 - Tekstslide

Ontkenning
Als je wil zeggen dat je iets NIET leuk vindt of ergens NIET van houdt.

Ontkenning in het Spaans = No

De ontkenning zet je ALTIJD voor het werkwoord neer.  Dus:
(a mí) No me gusta(n)
(a ti) No te gusta(n)
(A ella) No le gusta(n)

Slide 19 - Tekstslide

¿cuánto te gusta?
muchísimo, mucho, bastante, un poco...
!No me gusta nada!

Slide 20 - Tekstslide

Eens of oneens?
A mí me gustan las naranjas. ¿Y a ti?    (Ik hou van sinassapels. En jij?
A mí también. (ik ook)
A mí no. (ik niet)

A mi padre NO le gusta la música clásica? ¿Y a tu padre?
(Mijn vader houdt NIET van klassieke muziek, en jou vader?)
A mi padre sí (mijn vader wel)
A mi padre tampoco. (mijn vader ook niet)

Slide 21 - Tekstslide