4HV - H4 - Zouten: §4.1 - (veel oefening) Formules en naamgeving zouten

Wat is de lading van een magnesium-ion?
Gebruik je Binas (45A, 40A of 99)

(20 s)
A
+
B
2+
C
-
D
2-
1 / 42
volgende
Slide 1: Quizvraag
ScheikundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Wat is de lading van een magnesium-ion?
Gebruik je Binas (45A, 40A of 99)

(20 s)
A
+
B
2+
C
-
D
2-

Slide 1 - Quizvraag

Welke ladingen kan een ijzerion hebben?
(Binas 45A, 40A of 99)

(20 s)
A
1+, 2+
B
2+, 3+
C
1+, 3+
D
2+, 4+

Slide 2 - Quizvraag

Geef de formule en lading van
een sulfaat-ion (Binas 66B)
(je kunt hier geen sub/superscript gebruiken)
timer
2:00

Slide 3 - Open vraag

Opstellen zoutformule:

  1. noteer naam van het zout
  2. zet de ionen in symbolen
  3. zet de lading van de ionen eronder
  4. zet de verhouding eronder. de totale lading moet nul zijn
  5. schrijf de verhoudingsformule op, gebruik haakjes. Aantallen noteer je rechtsonder
  6. laat het cijfer 1 weg, kijk of de haakjes nodig zijn. schrijf de formule op
  7. schrijf de zoutformule op zonder lading


Voorbeeld 1:

  1. magnesiumchloride
  2.       Mg2+       Cl-     
  3.         2+             1-
  4.          1       :                                                                          
  5.   ( Mg2+ ) 1    ( Cl )2                                                         
  6.    Mg2+ ( Cl- )2
  7.   Mg Cl 2

Slide 4 - Tekstslide

Opstellen zoutformule:

  1. noteer naam van het zout
  2. zet de ionen in symbolen
  3. zet de lading van de ionen eronder
  4. zet de verhouding eronder. de totale lading moet nul zijn
  5. schrijf de verhoudingsformule op, gebruik haakjes. Aantallen noteer je rechtsonder
  6. laat het cijfer 1 weg, kijk of de haakjes nodig zijn. schrijf de formule op
  7. schrijf de zoutformule op zonder lading


Voorbeeld 2:

  1. aluminiumsulfaat
  2.       Al3+       SO42-     
  3.         3+             2-
  4.         2       :       3                                                                    
  5.   ( Al3+ )2    ( SO42-  )3                                                     
  6.    Al3+ 2        ( SO42- )3  
  7.    Al2 ( SO4 )3  

Slide 5 - Tekstslide

Opstellen zoutformule:

  1. noteer naam van het zout
  2. zet de ionen in symbolen
  3. zet de lading van de ionen eronder
  4. zet de verhouding eronder. de totale lading moet nul zijn
  5. schrijf de verhoudingsformule op, gebruik haakjes. Aantallen noteer je rechtsonder
  6. laat het cijfer 1 weg, kijk of de haakjes nodig zijn. schrijf de formule op
  7. schrijf de zoutformule op zonder lading


Voorbeeld 3:

  1. ijzer(III)fosfaat
  2.       Fe3+       PO43-     
  3.         3+             3-
  4.         1       :      1                                                                    
  5.   ( Fe3+ )1    ( PO43-  )                                                    
  6.    Fe3+          (PO43- 
  7.          Fe  PO4  

Slide 6 - Tekstslide

Wat is de juiste verhoudingsformule van nikkel(II)jodide ?
(30 s)
A
Ni2I2
B
Ni2I
C
NiI2
D
NiI

Slide 7 - Quizvraag

Wat is de juiste verhoudingsformule van zinkhydroxide ?
(30 s)
A
Zn2 (OH)2
B
Zn2 OH
C
Zn (OH)2
D
Zn OH

Slide 8 - Quizvraag

Geef de verhoudingsformule van ijzer(II)fosfaat


(je hoeft geen sub/superscript te gebruiken)
timer
2:00

Slide 9 - Open vraag

Naamgeving
Eerst positief ion, dan negatief ion met uitgang -ide
Denk ook aan de eventuele Romijnse cijfers
bijv:
NaCl          natriumchloride
SnO           tin(II)oxide          (waarom Romijns cijfer 2?)

Uitzondering: samengestelde ionen krijgen niet de uitgang -ide:
MgCO     magnesiumcarbonaat
                                           Zie blz 17 stappenplan en voorbeeldopgave

Slide 10 - Tekstslide

Geef de naam van:
timer
2:00

Slide 11 - Open vraag

Geef de naam van:
timer
2:00

Slide 12 - Open vraag

Wat betekent (III) in ijzer(III)oxide?
oefenen
A
er zijn 3 ijzerionen
B
er zijn 3 oxide-ionen
C
de lading van Fe is 3+
D
de lading van oxide is 3-

Slide 13 - Quizvraag

Wat is de juiste verhoudingsformule van natriumchloride ?
(20 s)
A
2 NaCl
B
Na2Cl
C
NaCl2
D
NaCl

Slide 14 - Quizvraag

Wat is de juiste verhoudingsformule van kaliumoxide ?
(30 s)
A
K2O2
B
K2O
C
KO2
D
KO

Slide 15 - Quizvraag

Wat is de juiste verhoudingsformule van lood (IV) oxide ?
(30 s)
A
Pb2O2
B
Pb2O
C
PbO2
D
PbO

Slide 16 - Quizvraag

Wat is de juiste verhoudingsformule van calciumfosfaat ?
(30 s)
A
Ca3(PO4)2
B
Ca(PO4)3
C
Ca2(PO4)3
D
Ca3PO42

Slide 17 - Quizvraag

Wat is de juiste verhoudingsformule van ijzer(III)nitraat ?
(30 s)
A
Fe2(NO3)2
B
Fe(NO3)3
C
Fe(NO3)2
D
FeNO3

Slide 18 - Quizvraag

Wat is de juiste naam van het zout FeO?

Tip: kijk naar de lading van oxide om te weten wat de lading van het ijzerion moet zijn
oefenen
A
ijzeroxide
B
ijzer(II)oxide
C
ijzerdioxide
D
di-ijzeroxide

Slide 19 - Quizvraag

Wat is de juiste verhoudingsformule van natriumchloride ?
(20 s)
oefenen
A
2NaCl
B
Na2Cl
C
NaCl2
D
NaCl

Slide 20 - Quizvraag

Wat is de juiste verhoudingsformule van kaliumoxide ?
oefenen
A
K2O2
B
K2O
C
KO2
D
KO

Slide 21 - Quizvraag

Wat is de juiste verhoudingsformule van tin(II)jodide ?
oefenen
A
Sn2I2
B
Sn2I
C
SnI2
D
SnI

Slide 22 - Quizvraag

Wat is de juiste verhoudingsformule van lood (IV) oxide ?
oefenen
A
Pb2O2
B
Pb2O
C
PbO2
D
PbO

Slide 23 - Quizvraag

Geef de verhoudingsformule van calciumchloride
(je hoeft geen sub/superscript te gebruiken)

Slide 24 - Open vraag

Geef de verhoudingsformule van:
1. magnesiumoxide
2. aluminiumoxide
3. uraan(VI)fluoride
4. koper(I)sulfide

Slide 25 - Open vraag

Geef de juiste naam van de volgende zouten:


Hg2O
Fe2S3
Ag2S
PbBr4

Slide 26 - Open vraag

Opzet

1. verdere korte vragen over de stof met uitleg indien nodig. 

2. Je oefent met zouten op toetsniveau.

Slide 27 - Tekstslide

Sleep de goed oplosbare zouten naar de linkerkant en de slecht oplosbare zouten naar de rechterkant. Als het niet bij "goed" of "slecht" oplosbare zouten hoort, dan laat je het staan. Maak e.v.t. gebruik van Binas.
goed                                                                             slecht
natriumhydroxide
ammoniak
K2SO3
ijzer(II)chloride
natrium
chloor
HNO3
CaCO3
nitraat
H2O2
PbS
CH3COOH

Slide 28 - Sleepvraag

geleidt 
electriciteit
geleidt
geen elektriciteit
moleculaire stof (aq) 
metalen(s)
metalen(l)
zouten(s)
zouten (aq)
zouten(l)
moleculaire stof (s)

Slide 29 - Sleepvraag

ZOUTEN
MOLECULAIRE STOFFEN
Zout
Moleculaire stof
NaI
CuO
NH3
Methaan (CH4
KF
NaCl

Slide 30 - Sleepvraag

ion of geen ion ?
(20 s)
A
ion
B
geen ion

Slide 31 - Quizvraag

Een ion is ......

(30 s)
A
Een deeltje zonder lading
B
Een deeltje met evenveel protonen als neutronen
C
Een deeltje met een lading
D
Een deeltje met evenveel protonen als elektronen

Slide 32 - Quizvraag

Geef de naam van de deeltjes waaruit zouten zijn opgebouwd.
(20 s)
A
Niet-metaal en metaal
B
Geladen deeltjes
C
Ionen
D
Ongeladen deeltjes

Slide 33 - Quizvraag

Geef de definitie van een ion.

(30 s)
A
Atoom of atoomgroep met een lading
B
Atomen met een lading
C
Atomen zonder lading
D
Geen van deze antwoorden.

Slide 34 - Quizvraag

Geef de naam van het kristalrooster van een zout.
(20 s)
A
Metaalrooster
B
Molecuulrooster
C
Zoutrooster
D
Ionrooster

Slide 35 - Quizvraag

Geef de naam van de binding die tussen ionen voorkomt.
(30 s)

A
Ionbinding
B
Dipool-ionbinding
C
Dipool-dipoolbinding
D
Datieve binding

Slide 36 - Quizvraag

Bariumoxide heeft een lager smelt- en kookpunt dan calciumoxide. De ionstraal van een bariumion is 231 pm en van een calciumion 99 pm. Leg uit waarom het smelt- en kookpunt van bariumoxide lager is dan van calciumoxide.

Slide 37 - Open vraag

Geef met de faseaanduiding de notatie van de ionen die ontstaan als kaliumcyanide (s) oplost. (45 s)
A
K++CN
B
K+(aq)+CN(aq)
C
K+CN+
D
K(aq)+CN+(aq)

Slide 38 - Quizvraag

Geef de verhoudingsformule van magnesiumfosfaat.
(45 s)
A
Mg3(PO4)2
B
MgPO4
C
Mg2(PO4)3
D
Mg3P2O8

Slide 39 - Quizvraag

Watermoleculen en ionrooster komen met elkaar in contact.

Watermoleculen trekken ionen los.

Ionen zijn opgelost.

Slide 40 - Sleepvraag

Geef de naam van de binding die ontstaat als zouten oplossen in water.
(30 s)
A
Dipool-ionbinding
B
Ionbinding
C
Dipool-dipoolbinding
D
Waterstofbrug

Slide 41 - Quizvraag

Geef de naam van een zout dat is opgebouwd uit meer dan twee verschillende ionen. (20 s)
A
Zout
B
Hydraat
C
Meervoudig zout
D
Dubbelzout

Slide 42 - Quizvraag