HS 8 Ieder z'n taak

8.1 Ieder z'n taak
Deze les leer je:
- wat arbeidsverdeling is
- het verschil tussen welvaart en welzijn
- wat zelfvoorziening is
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 22 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

8.1 Ieder z'n taak
Deze les leer je:
- wat arbeidsverdeling is
- het verschil tussen welvaart en welzijn
- wat zelfvoorziening is

Slide 1 - Tekstslide

Arbeidsverdeling
Arbeidsverdeling houdt in dat iedereen zijn eigen taak heeft. Op school is de arbeidsverdeling als volgt:
- directrice
- teamleiders
- docenten
- conciërge 
- administratie 
- etc......

Slide 2 - Tekstslide

Welvaart en welzijn
- Welvaart heeft alles te maken met de financiën.



- Welzijn heeft alles te maken met je gezondheid. 

Slide 3 - Tekstslide

Zelfvoorziening
Je kan in je eigen behoefte voorzien. Voorbeelden van zelfvoorziening:
- je eigen moestuintje
- zelf koken in plaats van eten halen
- Zelf je huis schoonmaken
- etc....

Slide 4 - Tekstslide

Eindvragen
- Wat is arbeidsverdeling?

- Wat is het verschil tussen welvaart en welzijn?

- Wat is zelfvoorziening?

Slide 5 - Tekstslide

8.2 Het stukadoorsbedrijf 
Deze les leer je:
- wat arbeidsproductiviteit is
- wat arbeidsjaren zijn

Slide 6 - Tekstslide

Arbeidsproductiviteit
Arbeidsproductiviteit is de gemiddelde productie van een werknemer of bij een bedrijf. 

Berekening:
Productie in een periode : aantal dagen/uren/personen.

Slide 7 - Tekstslide

Arbeidsjaren
Het aantal banen als iedereen volledig werkt. 

- 1 volledige baan = 1 arbeidsjaar
- een halve baan   = 0,5 arbeidsjaar

Slide 8 - Tekstslide

Eindvragen

- wat is arbeidsproductiviteit?

- wat zijn arbeidsjaren?

Slide 9 - Tekstslide

8.3 Nieuwe technieken
Deze les leer je:
- het verschil tussen mechaniseren en automatiseren
- wat productiecapaciteit is
- wat onderbezetting is en bezettingsgraad

Slide 10 - Tekstslide

Mechanisering en automatisering
Mechanisering: apparaten gebruiken als hulpmiddel. Werknemers zijn nog wel nodig om de machines te bedienen. Denk aan: auto's, hijskraan etc...

Automatisering: Apparaten die het werk van werknemers volledig overnemen. Denk aan: zelfrijdende auto's of een hijskraan dat zichzelf bestuurt.

Slide 11 - Tekstslide

Productiecapaciteit
Productiecapaciteit: is de maximale productie dat een bedrijf aankan.

Bezettingsgraad: de werkelijke productie in procenten van de productiecapaciteit.

Onderbezetting: er wordt geen gebruik gemaakt van de maximale productie binnen een bedrijf. Bijvoorbeeld door: personeelstekort of een economische crisis.

Slide 12 - Tekstslide

Eindvragen
- wat is het verschil tussen mechanisering en automatisering?

- wat betekent onderbezetting?

- Wat bedoelen we met innoveren?

Slide 13 - Tekstslide

8.4 Het installatiebedrijf
Deze les leer je:
- hoe je de arbeidsproductiviteit kan verhogen binnen het bedrijf

Slide 14 - Tekstslide

Verhogen van arbeidsproductiviteit
- gebruik maken van machines/computers
- personeel scholen
- ervaren personeel
- specialiseren
- een goede planning
- goede arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden

Slide 15 - Tekstslide

Eindvraag

- hoe verhoog je de arbeidsproductiviteit?

Slide 16 - Tekstslide

8.5 Gevolgen van innovatie
Deze les leer je:
- wat telewerken is
- wat concurrentie is
- wat martaandeel is

Slide 17 - Tekstslide

Telewerken: thuis of op een andere plek werken waarbij je met computer of telefoon contact houdt met je werkgever.



Concurrentiepositie: de strijd dat je bedrijf heeft met andere bedrijven om de gunst van de klant. Denk aan de concurrentie tussen MCDonalds en Burger king of Vonk Hoorn en de D'ampte.


Marktaandeel: hoe groot is jouw bedrijf ten opzichte van andere bedrijven?

Slide 18 - Tekstslide

Eindvragen

- wat is telewerker?

- wat betekent concurrentie?

- wat is een marktaandeel?

Slide 19 - Tekstslide

8.6 Marktvormen
Deze les leer je:
- welke marktvormen er zijn.

Slide 20 - Tekstslide

Monopolistische concurrentie: markt met veel aanbieders en veel vragers van heterogene producten.


Volkomen concurrentie: markt met veel aanbieders en veel vragers van homogene producten.


Heterogene producten: goederen en diensten die veel verschillen van de producten van andere aanbieders.


Slide 21 - Tekstslide

Homogene producten: goederen en diensten die gelijk zijn aan de producten van andere aanbieders.


Oligopolie: markt met veel vragers en een klein aantal aanbieders die samen de markt beheersen.


Monopolie: markt met veel vragers en met één aanbieder die de markt beheerst.

Slide 22 - Tekstslide