TaalCompleet A1 - thema 6 - 6.3 Kleding kopen

 6.3 Kleding kopen

de kleding

• zin: Ik heb veel kleding.

het feest

• het feest - de feesten
  
  
• zin: Hij geeft een feest, want hij is jarig. 

de medewerker

• een man die werkt in een bedrijf 
  
  
• de medewerkers
  
  
• de medewerkster (vrouw)
• de medewerksters
  
  
• zin: Deze medewerker werkt in een kledingwinkel.

trouwen (ww)

• Ik trouw
• Jij trouwt - Trouw jij?
• Hij trouwt
• Wij trouwen
  
  
• zin: Deze man en vrouw trouwen met elkaar.

de knoop

• de knopen
• zin: Dit zijn veel verschillende knopen.

passen (ww)

• Ik pas
• jij past - Pas jij?
• hij past 
• wij passen
  
  
• zin: Deze mevrouw past een spijkerbroek.

de paskamer

• de paskamers
  
  
• zin: In een paskamer kun je kleding passen.

de maat

• hoe groot het is
  |
• de maten
  
  
• zin: Ik koop altijd maat M.

Een moment alstublieft.

• Even wachten.
  
  
• Een moment alstublieft.
• Een moment alsjeblieft
  
  
• Een ogenblik alstublieft.
• Een ogenblik alsjeblieft.

de bloes

• kledingstuk van dunne stof met knopen aan de voorkant
  
  
• de bloezen
  
  
• de bloes - vrouw
• het overhemd - man
  
  
• zin: Deze bloes is zwart met strepen.

mogen (ww)

• toestemming hebben
• zin: Ik mag vanavond naar de film.
  
  
• iemand aardig vinden
• zin: Ik mag mijn docent.
  
  
• Ik mag
• Jij mag - Mag jij?
• Hij mag
• Wij mogen

te

• meer dan goed of wenselijk is
  
  
• zin: Hij is te dik.

Luister en schrijf!

QUIZVRAGEN BEANTWOORDEN

Vul in waar of niet waar

Sanne vindt de kleur van de eerste rok mooi.

1. waar
2. niet waar

De medewerker heeft de rok ook in de kleur paars.

1. waar
2. niet waar

Sanne past de rok en vindt dat deze goed past.

1. waar
2. niet waar

Sanne heeft thuis een witte bloes die mooi bij de rok past.

1. waar
2. niet waar