quiz Unit 2 groep 6
1 / 26
Lesduur is: 15 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
boodschappenlijst
A
list
B
shopping list
C
vegetable list
D
meat list
Slide 2 - Quizvraag
vegetables
A
vlees
B
fruit
C
groente
D
eten
Slide 3 - Quizvraag
food
Slide 4 - Woordweb
carrots
A
uien
B
wortelen
C
spruitjes
D
bloemkool
Slide 5 - Quizvraag
strawberries
A
aardbeien
B
blauwe bessen
C
druiven
D
radijsjes
Slide 6 - Quizvraag
earrings
A
ring
B
oorbellen
C
oren
D
armband
Slide 7 - Quizvraag
shopping trolley
A
koffer
B
mandje
C
winkelwagentje
D
parkeerplek
Slide 8 - Quizvraag
What is your favorite food?
Slide 9 - Open vraag
delicious
A
heet
B
koud
C
lekker
D
vies
Slide 10 - Quizvraag
Wat moet je doen als "the bill" vraagt?
Slide 11 - Open vraag
vegetables
Slide 12 - Woordweb
Engels woord voor Jas
A
Jacket
B
Pants
C
Tshirt
D
Shoes
Slide 13 - Quizvraag
Engels woord voor oorbellen?
A
Ring
B
Necklace
C
Earrings
D
armband
Slide 14 - Quizvraag
Engels woord voor broek?
A
Pants
B
Shoes
C
hat
D
Tshirt
Slide 15 - Quizvraag
Nederlands woord voor Garden
A
Park
B
Tuin
C
Kitchen
D
Bathroom
Slide 16 - Quizvraag
The place in the house you cook food?
A
living room
B
garden
C
Kitchen
D
Bathroom
Slide 17 - Quizvraag
You find the shower in the...
A
kitchen
B
Garage
C
bedroom
D
bathroom
Slide 18 - Quizvraag
"Wie" in Engels
A
Who
B
what
C
when
D
how
Slide 19 - Quizvraag
"Wanneer" in Engels
A
Who
B
When
C
where
D
why
Slide 20 - Quizvraag
"Hoeveel" in Engels
A
How
B
When
C
How many
D
why
Slide 21 - Quizvraag
What day is it today?
A
Monday
B
Tuesday
C
Wednesday
D
Friday
Slide 22 - Quizvraag
What month is it?
A
June
B
July
C
August
D
May
Slide 23 - Quizvraag
How many days in a week?
A
7
B
8
C
5
D
3
Slide 24 - Quizvraag
How many months in a year?
A
8
B
12
C
6
D
3
Slide 25 - Quizvraag
Het Nederlandse woord voor "Beautiful"
A
Mooi
B
Pretty
C
lekker
D
leuk
