In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 90 min
Onderdelen in deze les
TOETS VMBO Economie en Ondernemen
Commercieel Blok 1 t/m 8
Lees eerst de vragen
Vul daarna de antwoorden in
Veel succes
Slide 1 - Tekstslide
Fietsenwinkel Harry verkoopt fietsen en onderhoudt deze. Welke producten behoren niet tot het kernassortiment
A
Damesfietsen
B
Herenfietsen
C
Fietsonderdelen
D
Vuurwerk
Slide 2 - Quizvraag
Wat is een winkelformule?
A
Een formule waarmee het aantal klanten uitgerekend wordt.
B
Een manier waarop een winkelier zijn producten aanbied.
C
Een methode om de maandelijkse verkopen te berekenen.
D
Een strategie om meer producten te verkopen
Slide 3 - Quizvraag
Hoe heet het gebied waar de meeste klanten van een winkel wonen?
A
Primair verzorgingsgebied
B
Secundair verzorgingsgebied
C
Tertiair verzorgingsgebied
D
Quartair verzorgingsgebied
Slide 4 - Quizvraag
‘Informatie over een product waardoor de verkoopkans groter wordt, bijvoorbeeld over de levertijd van een product.’
Welk soort artikelkennis hoort bij deze omschrijving?
A
Commerciële artikelkennis
B
Praktische artikelkennis
C
Technische artikelkennis
D
Theoretische artikelkennis
Slide 5 - Quizvraag
‘Artikel dat je per se nodig hebt om een ander artikel te kunnen gebruiken.’
Welk begrip hoort bij deze omschrijving?
A
Complementair artikel
B
Follow-up artikel
C
Impulsartikel
D
Rage-artikel
Slide 6 - Quizvraag
De prijzen zijn in het afgelopen jaar gemiddeld met 2% gestegen. De consumenten hadden in dezelfde periode gemiddeld 1,7% meer inkomen.
Wat kunnen we gemiddeld over de koopkracht zeggen?
A
De koopkracht is gestegen
B
De koopkracht is gedaald
C
De koopkracht is gelijk gebleven
D
De koopkracht is onbekend
Slide 7 - Quizvraag
Een aantal vestigingen van Sportwinkel Sportief is te vinden op industrieterreinen aan de rand van een stad of dorp.
Hoe noem je zo'n locatie?
A
A-locatie
B
B-locatie
C
C-locatie
D
D-locatie
Slide 8 - Quizvraag
Op welke manier kan een winkelier merkentrouw ontwikkelen?
A
De winkelier biedt producten met korting aan.
B
De winkelier maakt tijdelijk extra reclame.
C
De winkelier onderzoekt de wensen van de klant.
D
De winkelier zet een spaarzegelactie op.
Slide 9 - Quizvraag
Welke winkelvorm heeft een smal en diep assortiment?
A
Discounter
B
Speciaalzaak
C
Supermarkt
D
Warenhuis
Slide 10 - Quizvraag
De consumentenprijs van een boek is € 17,25.
Wat is de beste psychologische prijs voor het boek?
A
€ 16,95
B
€ 17,05
C
€ 17,15
D
€ 17,25
Slide 11 - Quizvraag
Wat is een distributiekanaal?
A
Bedrijf dat producten ontvangt van de fabriek en aan de consument verkoopt.
B
Magazijn waar producten zijn opgeslagen die door vrachtwagens naar winkels worden gebracht.
C
Manier waarop een ondernemer zijn product verkoopt en contact heeft met klanten.
D
Producent verkoopt het product aan de winkel die het aan de eindgebruiker verkoopt.
Slide 12 - Quizvraag
Een medewerker van GO Sport controleert de inhoud van de kassa.
Welke conclusie is juist?
A
Er is een negatief verschil van € 2
B
Er is een positief verschil van € 2
C
Er is een negatief verschil van € 4
D
Er is een positief verschil van € 2
Slide 13 - Quizvraag
Je werkt in een drogisterij en je ziet dat iemand een flesje aftershave steelt.
Wat doe je?
A
Je gaat samen met een collega naar hem toe. Je vraagt hem met jullie mee te gaan.
B
Je laat hem gaan. Je vertelt het op een later moment aan je leidinggevende.
C
Je rent naar hem toe. Je pakt het flesje zo snel mogelijk van hem af.
D
Je sluit de deur van de winkel zo snel mogelijk, zodat de dief niet kan ontsnappen.
Slide 14 - Quizvraag
Mike werkt in een schoenenwinkel. Er zijn veel klanten geweest die na het passen de schoenen op een andere plek terug hebben gezet. Mike heeft de opdracht gekregen om de schoenen weer op de goede plek te zetten.
Hoe wordt dit genoemd?
A
Blokken
B
Etaleren
C
Restaureren
D
Spiegelen
Slide 15 - Quizvraag
Tijdens een gesprek met een klant merk je dat hij twijfelt over de aanschaf van een product. Jij geeft als verkoper enkele koopredenen voor het aanschaffen.
In welke fase van het verkoopgesprek doe je dit?
A
Informeren
B
Kennismaken
C
Openen
D
Overtuigen
Slide 16 - Quizvraag
Tineke werkt in een schoenenwinkel. Een klant komt bij haar aan de kassa en wil één paar schoenen afrekenen. Tineke vertelt hem dat op een tweede paar schoenen 50% korting wordt gegeven. De klant zoekt vervolgens een tweede paar schoenen uit en koopt deze ook.
Welke verkooptechniek heeft Tineke toegepast?
A
Bijverkoop
B
Snelverkoop
C
Plaatsvervangende verkoop
D
Up-selling
Slide 17 - Quizvraag
Wat hoort bij elkaar:
1. Een boer verkoopt zijn kersen rechtstreeks aan klanten.
2.Een fabrikant van overhemden verkoopt zijn overhemden aan een groothandel. Deze verkoopt de overhemden aan de detailhandel waar consumenten de overhemden kunnen kopen.
Indirecte distributie
Directe distributie
Slide 18 - Sleepvraag
3. Een bedrijf plaatst elke dag foto’s van nieuwe producten op Instagram.
Wat hoort bij elkaar:
1. Een bedrijf laat huis-aan-huis folders verspreiden.
2.Een bedrijf koopt zendtijd op RTL4 en laat een reclame zien van 23 seconden.
Sociale media reclame
Audiovisuele reclame
Geprinte reclame
Slide 19 - Sleepvraag
3. Winkels in de wijk Wittevrouwen verliezen klanten en omzet, doordat de bewoners hun producten gaan kopen in wijk Lombok.
Wat hoort bij elkaar:
1. Klanten uit de wijk Lunetten winkelen vooral in hun eigen winkelcentrum.
2.Winkels in de wijk Overvecht krijgen meer klanten en omzet, doordat mensen uit wijk Zuilen hun producten in Overvecht komen halen.
Koopkrachtbinding
Koopkrachtafvloeiing
Koopkrachttoevloeiing
Slide 20 - Sleepvraag
Je weet wat de levertijd van een product is.
Je weet waar het product geproduceerd is.
Je weet hoe een artikel in elkaar zit en hoe het werkt.
Wat hoort bij elkaar?
Commerciële artikelkennis
Praktische artikelkennis
Technische artikelkennis
Slide 21 - Sleepvraag
Action
Bloemenwinkel ‘Fleur’
Optiekzaak ‘Bril en Lens’
Praxis
Wat hoort bij elkaar?
Breed / diep
Breed / ondiep
Smal / diep
Smal / ondiep
Slide 22 - Sleepvraag
Massacommunicatie
Persoonlijke communicatie
Een gesprek tussen een werkgever en een werknemer.
Een nieuwswebsite.
Een omroepbericht in de trein.
Een televisiecommercial.
Telefonisch contact
Slide 23 - Sleepvraag
Immateriële eigenschap
Materiële eigenschap
Het benzineverbruik van een auto.
De status die een Mercedes Benz geeft aan de koper van een auto.
De roestvorming van een auto.
De garantie die een koper krijgt bij de aanschaf van een auto.
Slide 24 - Sleepvraag
Iphone komt met een nieuwe telefoon
De AH verhuist naar een drukkere locatie om meer te verkopen
MediaMarkt verplicht hun medewerkers om een verkoopcursus te volgen.
De laagsteprijsgarantie geldt bij Jumbo ook online
Verbind de marketingsinstrumenten met de activiteiten.
Prijs
Personeel
Plaats
Product
Slide 25 - Sleepvraag
Variabele kosten
Vaste kosten
Verzendkosten via Post NL
Huur van een kantoorpand
Salaris van het personeel
Inpakmateriaal
Slide 26 - Sleepvraag
Wat hoort bij elkaar?
Tweedimensionaal
Driedimensionaal
Reclamebord
Poster
Opbouwmateriaal
Decoratie
Artikelen
Slide 27 - Sleepvraag
Hieronder zie je twee begrippen die dezelfde betekenis hebben. Wat hoort bij elkaar?
1. Nettoverkoopprijs
2.Brutoverkoopprijs
Consumentenprijs
Verkoopprijs
Slide 28 - Sleepvraag
Gebruiksklaar maken van de kassa aan het begin van een werkdag.
Geld tellen, kasopmaakstaat invullen, kasverschillen vaststellen en verantwoorden.
Geld uit de kluis naar de bank brengen waarna het op de rekening wordt bijgeschreven.
Overtollig geld uit de kassa halen en in een speciale box of de kluis doen.
Wat hoort bij elkaar?
Afromen
Afstorten
Kassa check-out
Kassa opmaken
Slide 29 - Sleepvraag
Een bon die de klant krijgt wanneer hij een artikel inruilt en geld terug ontvangt.
Een bon waarop wordt genoteerd voor welk bedrag ten onrechte op de kassa is aangeslagen.
Een totaalbon die op de kassa wordt uitgedraaid om de omzet aan het eind van de dag te weten.
Wat hoort bij elkaar?
Foutbon
Retourbon
Z-bon
Slide 30 - Sleepvraag
Wat zijn twee gevolgen van slechte distributie in een supermarkt?
Slide 31 - Open vraag
Geef de definitie van het begrip marketing
Slide 32 - Open vraag
Noem de zes marketinginstrumenten.
Slide 33 - Open vraag
Volgens Sander is het belangrijk dat de nieuwe klanten goed worden geholpen. Hij zegt: ‘Daardoor krijgen we goede mond-tot-mondreclame.’
Leg in je eigen woorden uit wat hij daarmee bedoelt.
Slide 34 - Open vraag
Dhr Hoogman verkoopt een speciaal ontworpen computer. De computer koopt hij in voor € 1560 per stuk. Het afgelopen jaar heeft hij er 26 stuks verkocht voor € 2899 per stuk. Zijn bedrijfskosten waren het afgelopen jaar totaal € 15.790.
Bereken de nettowinst
Slide 35 - Open vraag
Wat is het verschil tussen bodemprijs en adviesprijs?
Slide 36 - Open vraag
Bereken de brutowinst.
Slide 37 - Open vraag
Een klant koopt voor € 20,20 aan producten en betaalt bij de kassa met een biljet van € 50.
Welk bedrag moet je bijvragen aan de klant?
Slide 38 - Open vraag
Chris werkt bij Albert Heijn als vakkenvuller. Hij moet van zijn leidinggevende spiegelen volgens het FIFO systeem.
Wat houdt het FIFO systeem in en waarom moet Christ volgens het FIFO systeem werken?