Herhalen werkwoorden

Herhalen werkwoorden
we are going to repeat the verbs Haben (to have) und Sein (to be) . Do you need to look in your notebook first? 
We gaan haben en sein herhalen. Moet je eerst nog je aantekingen bekijken? 

1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 5 min

Onderdelen in deze les

Herhalen werkwoorden
we are going to repeat the verbs Haben (to have) und Sein (to be) . Do you need to look in your notebook first? 
We gaan haben en sein herhalen. Moet je eerst nog je aantekingen bekijken? 

Slide 1 - Tekstslide

Haben & sein
haben
sein
ich
habe
bin
du
hast
bist
er/sie/es
hat
ist
wir
haben
sind
ihr
habt
seid
sie/Sie
haben
sind

Slide 2 - Tekstslide

Noteer de vormen van
'haben'

Slide 3 - Woordweb

Het werkwoord haben
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
habe
hast
hat
haben
habt
haben

Slide 4 - Sleepvraag

Noteer de vormen van
'sein'

Slide 5 - Woordweb

Het werkwoord sein
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
bin
bist
ist
sind
seid
sind

Slide 6 - Sleepvraag

Fill in the right form of the verb haben
.......... (you/jij) jetzt bei deinem Onkel?
A
hast du
B
bist du
C
warst du
D
seid du

Slide 7 - Quizvraag

Write the Verb in its right form: (sein)_________________ du in einem Verein?
A
bist
B
ist
C
sind
D
seid

Slide 8 - Quizvraag

Vul de juiste vorm in van haben / sein
Du .................( hebt) hast sehr schön gesungen
A
hast
B
haben
C
hat
D
hast

Slide 9 - Quizvraag

Vul de juiste vorm in van haben / sein
Du .................( hebt) sehr schön gesungen
A
habst
B
haben
C
hat
D
hast

Slide 10 - Quizvraag

haben: Ich _________ keine Zeit.
sein: Ich ________ nicht dabei.
A
habe/sein
B
hast/bist
C
habe/bin
D
hast/bin

Slide 11 - Quizvraag

Vul de juiste vorm in van haben / sein
Ich .................( heb)das nicht gemacht
A
habe
B
haben
C
hat
D
hast

Slide 12 - Quizvraag

Ik kan de werkwoorden 'sein' en 'haben' in het Duits goed vervoegen:
A
Ein bisschen (een beetje)
B
Eh klaar! (Uiteraard!)
C
Noch nicht wirklich ... (Nog niet echt ...)
D
Ich muss noch üben (Ik moet nog oefenen)

Slide 13 - Quizvraag

Gewinner
Vul in de werkwoorden die je hoort 

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video